ECLI:NL:RBDHA:2023:16803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
NL23.22883
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De gestelde partner van eiser was ook aanwezig.

De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie regelgeving heeft over welke lidstaat verantwoordelijk is voor asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Uit de Eurodac-database blijkt dat eiser vóór zijn asielaanvraag in Nederland in Oostenrijk is geweest, wat Nederland verplicht om een verzoek om terugname aan Oostenrijk te doen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het beroep ongegrond verklaart, omdat eiser niet heeft aangetoond dat Oostenrijk niet verantwoordelijk is voor zijn aanvraag. Eiser betoogt dat hij in Oostenrijk geen asielverzoek heeft ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat de registratie in Eurodac voldoende bewijs levert van een asielverzoek.

Eiser stelt dat de overdracht aan Oostenrijk in strijd is met internationale verplichtingen en dat dit leidt tot onevenredige hardheid. De rechtbank volgt eiser niet in zijn argumenten en concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk, zonder recht op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22883

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiserv-nummer: [V-nr.]

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
2. De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, meneer M. Momand als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris. Ook was de gestelde partner van eiser, mevrouw [naam partner eiser] , aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over welke lidstaat verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die regelgeving staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] Uit een gezamenlijke databank van de lidstaten (Eurodac) is gebleken dat eiser, vóór zijn asielaanvraag in Nederland, in Oostenrijk is geweest. Daarom heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard met een zogenoemd claimakkoord.
4. De rechtbank beoordeelt het besluit van de staatssecretaris aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd: de beroepsgronden. De uitkomst hiervan is dat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
5. Eiser betoogt dat Oostenrijk niet verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag omdat hij daar geen asielverzoek heeft ingediend. Een registratie in Eurodac is onvoldoende om aan te nemen dat eiser asiel heeft aangevraagd. Eiser werd in Oostenrijk gedwongen om zijn vingerafdrukken af te staan maar hij heeft daar geen asielaanvraag ingediend.
6. De rechtbank volgt eiser niet. Uit Eurodac volgt dat eiser in Oostenrijk om internationale bescherming heeft verzocht. Bij een registratie in dit systeem wordt een referentienummer opgenomen. In het geval van eiser staat het nummer AT129486021-11594828 geregistreerd. Een registratienummer beginnend met AT1 betekent dat die persoon een asielverzoek heeft ingediend in Oostenrijk. [3] Een dergelijke registratie geldt als bewijs van een asielverzoek, tenzij de vreemdeling tegenbewijs heeft geleverd. [4] Dat heeft eiser niet gedaan. De enkele verklaring van eiser dat hij geen asielverzoek heeft ingediend in Oostenrijk is hiervoor onvoldoende. De staatssecretaris heeft daarom mogen uitgaan van de juistheid van de registratie in Eurodac.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
7. Bij zijn besluit om asielzoekers op grond van de Dublinverordening over te dragen aan een andere lidstaat van de Europese Unie mag de staatssecretaris er in beginsel van uitgaan dat de autoriteiten van deze lidstaat asielzoekers behandelen in overeenstemming met internationale verplichtingen en de waarborgen die daaruit voortvloeien. Dit noemen we het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit geldt ook voor Oostenrijk.
8. Eiser stelt dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij voert – met verwijzing naar het AIDA “Country Report: Austria 2021 Update” [5] - aan dat Oostenrijk zich schuldig maakt aan het terugsturen van asielzoekers zonder dat zij voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om in Oostenrijk asiel te vragen. Deze praktijk wordt aangeduid als ‘pushbacks’. Daarnaast werd hij gedwongen om zijn vingerafdrukken af te staan.
9. De rechtbank volgt eiser niet. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daar is hij niet in geslaagd. De Afdeling [6] heeft al eerder geoordeeld dat het AIDA “Country Report: Austria 2021 Update” niet blijkt dat Dublinclaimanten op dat moment te maken kregen met pushbacks wanneer zij terugkeerden naar Oostenrijk. [7] De rechtbank ziet geen reden om daarvan af te wijken. Daarbij is van belang dat uit het meer recente AIDA-rapport blijkt dat er geen pusbacks meer plaatsvinden. [8] Dat eiser in Oostenrijk gedwongen werd om vingerafdrukken af te staan, betekent verder niet dat de autoriteiten van Oostenrijk zich onrechtmatig hebben gedragen. De lidstaten zijn op grond van de internationale afspraken juist verplicht om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren. [9] Als eiser problemen ondervindt met betrekking tot de asielprocedure in Oostenrijk moet hij daarover klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten of de daarvoor bestemde instanties. Eiser heeft niet aangevoerd dat dit niet mogelijk is of geen zin heeft.
Getuigt overdracht aan Frankrijk van een onevenredige hardheid?
10. In artikel 17 van de Dublinverordening is bepaald dat een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen, ook als hij daar niet toe verplicht is. Bij de beslissing om gebruik te maken van de bevoegdheid om het asielverzoek onverplicht te behandelen, heeft de staatssecretaris beleidsruimte. Volgens het beleid van de staatssecretaris maakt hij niet snel gebruik van deze discretionaire bevoegdheid. Dit doet hij alleen in die situaties waarbij sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [10] In verband met deze ruime mate van bestuurlijke vrijheid toetst de rechtbank deze beslissing van de staatsecretaris terughoudend.
11. Eiser stelt dat de staatssecretaris in de omstandigheden die hij heeft aangevoerd aanleiding had moeten zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid uit artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft een relatie met een Afghaanse vluchtelinge die in Nederland verblijft. Zij kennen elkaar al sinds hun verblijf in Afghanistan, zijn beiden kwetsbaar, en willen zo snel mogelijk trouwen. Door eiser aan Oostenrijk over te dragen wordt hij van zijn partner gescheiden en dat getuigt van onevenredige hardheid.
12. Deze grond slaagt niet. Dat eiser met zijn gestelde partner wil samenzijn levert op zichzelf geen bijzondere, individuele omstandigheid op, op grond waarvan de staatssecretaris had moeten aannemen dat overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat eiser niet over het bestaan van een partner heeft verklaard. Eiser heeft – zoals de staatssecretaris ter zitting heeft tegengeworpen – ook in beroep niet onderbouwd dat hij een (duurzame) relatie heeft met zijn gestelde partner. Daarbij komt dat eiser ook niet heeft onderbouwd dat hij en zijn partner kwetsbaar zouden zijn. De staatssecretaris heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser alsnog in behandeling te nemen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Gelet op artikel 24, vierde lid, gelezen in verbinding met artikel 9, eerste lid, van de Eurodacverordening (EU) nr. 603/2013.
4.Gelet op lijst A van bijlage II bij de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2014
5.AIDA “Country Report: Austria 2021 Update” van 6 mei 2022.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.De uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1997.
8.AIDA “Country Report: Austria 2022 Update” van 5 mei 2023, pagina 23
9.Artikel 14 van de Eurodacverordening.
10.Paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.