ECLI:NL:RBDHA:2023:16803
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De gestelde partner van eiser was ook aanwezig.
De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie regelgeving heeft over welke lidstaat verantwoordelijk is voor asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Uit de Eurodac-database blijkt dat eiser vóór zijn asielaanvraag in Nederland in Oostenrijk is geweest, wat Nederland verplicht om een verzoek om terugname aan Oostenrijk te doen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het beroep ongegrond verklaart, omdat eiser niet heeft aangetoond dat Oostenrijk niet verantwoordelijk is voor zijn aanvraag. Eiser betoogt dat hij in Oostenrijk geen asielverzoek heeft ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat de registratie in Eurodac voldoende bewijs levert van een asielverzoek.
Eiser stelt dat de overdracht aan Oostenrijk in strijd is met internationale verplichtingen en dat dit leidt tot onevenredige hardheid. De rechtbank volgt eiser niet in zijn argumenten en concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk, zonder recht op vergoeding van proceskosten.