Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[gedaagde 1] te [plaats 3] ,
[gedaagde 2] B.V.te [plaats 3] ,
1.De procedure
- de dagvaardingen van 18 januari 2021, met producties 1 t/m 14;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 8;
- het tussenvonnis van 4 mei 2022, waarin de mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties, met producties 9 en 10, namens [gedaagden] ;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 23 augustus 2022 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
Betaald door: [naam 3]”.
Waarde Inventaris en Goodwill” (zie afbeelding 1) en een overzicht “
Schulden van [bedrijf 1]”.
waarde inventaris en goodwill”(afbeelding 1) volgt dat [gedaagde 1] heeft gerekend met een totaalbedrag aan activa van € 53.595,65, bestaande uit de optelsom van € 9.745,65 aan voorraad accessoires en kleine toestellen, € 5.400 aan drie maanden borg bij de verhuurder en voor het overige in totaal € 38.450 aan winkelinventaris zoals computers, vitrines, kasten, tafels en stoelen. Verder heeft [gedaagde 1] een bedrag van € 30.000 aan goodwill vermeld. Als ‘vraagprijs overname’ staat een bedrag van € 12.363,60 vermeld.
schulden van [bedrijf 1] ”,heeft [gedaagde 1] een totaalbedrag aan schulden vermeld van € 71.232,10.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Vorderingen jegens [gedaagde 1] in privé
[naam 3]deze jaarrekening (tijdig) zou deponeren.
curatorter hand gesteld en er waren slechts beperkte stukken beschikbaar. Maar [gedaagde 1] heeft onweersproken aangevoerd en onderbouwd dat hij wel degelijk een deugdelijke administratie heeft gevoerd waaruit de rechten en verplichtingen van de vennootschap kenbaar waren. Immers, de administratie van de vennootschap werd gedaan door een professioneel administratiekantoor, die administratie was compleet bijgewerkt tot en met het derde kwartaal van 2016. Overigens blijkt dat de curator ook de beschikking had over de laatste balans van 30 september 2016. Op de overdrachtsdatum is de gevoerde en door [gedaagde 1] bijgehouden administratie en de bankpas door [gedaagde 1] (naar eigen zeggen) overgedragen aan [naam 3] . Er zijn misschien kleine verschillen tussen de balans en de winst- en verliesrekening tot en met het derde kwartaal 2016, maar dat is te verklaren doordat er een paar maanden verschil in zit. [gedaagde 1] heeft de aandelen overgedragen op 29 december 2016. De activa en passiva per die datum staan vermeld op de overzichten die aan de akte van levering aandelen zijn gehecht en zijn dus ook voldoende kenbaar. De rechtbank is van oordeel dat hiermee een boekhouding aanwezig is die, gelet op de aard en de omvang van de onderneming, aan de redelijkerwijs te stellen eisen voldoet.
Schulden van [bedrijf 1]” (zie afbeelding 2) is vermeld dat [bedrijf 1] op het moment van de aandelenoverdracht een schuldenlast had van in totaal € 71.232,10. Ter zitting heeft [gedaagde 1] evenwel onweersproken toegelicht dat de vordering van € 10.000 is weggevallen omdat de claim door Tele2 niet is doorgezet. [gedaagde 1] heeft de schuldenlast in het overzicht als volgt berekend:
Waarde Inventaris en Goodwill”, afbeelding 1 in rov. 2.7) van in totaal € 53.595,65, bestaande uit onder meer: voorraad ter waarde van € 9.745,65, drie maanden borg van in totaal € 5.400 en voor het overige (€ 38.450) winkelinventaris zoals computers, vitrines, kasten, tafels en stoelen. Vast staat dat de overzichten door [gedaagde 1] zelf zijn opgesteld. [gedaagde 1] heeft verklaard dat hij de koopsom heeft berekend aan de hand van voormelde overzichten. De boekwaarde van de activa is inderdaad voor een lager bedrag op de balans opgenomen dan op het overzicht, maar bij het bepalen van de koopsom gaat het er om wat de inventaris waard is als je een winkel opnieuw moet inrichten, aldus [gedaagde 1] . De curator heeft echter terecht betoogd dat het bedrag aan winkelinventaris van [bedrijf 1] geen realistische en daadwerkelijke waarde vertegenwoordigt. Het gaat hier om een kleine telecomwinkel, waarin nauwelijks inventaris stond en waar de waarde van die inventaris blijkens de laatste balansberekeningen op slechts € 4.500 is berekend. Na afschrijving bedroeg de waarde per 30 september 2016 zelfs € 2.700. [gedaagde 1] heeft hiertegenover geen overtuigende toelichting gegeven hoe hij tot die betrekkelijk hoge waarde van de activa is gekomen. Daarnaast ontbreekt een deugdelijke onderbouwing voor het opgenomen bedrag aan goodwill. Dit alles leidt tot de conclusie dat, gezien de hoogte van schuldenlast van € 71.232,10, sprake is van een negatief vermogen. Hiermee staat vast dat de schulden van in totaal € 71.232,10 op het moment van de aandelenoverdracht niet (volledig) betaald konden worden. Ook het feit dat [bedrijf 1] werkkapitaal voor een bedrag van € 4.916,18 aan [gedaagde 1] heeft terugbetaald door middel van levering van telefoons (zie hierna), is een aanwijzing dat er geen geld meer was om de schuldeisers te betalen, nu [gedaagde 1] hier geen andere verklaring voor heeft gegeven.
samenmet [naam 5] de aandelen zou kopen en het bedrijf zou voortzetten. Uit geen enkel stuk blijkt dat [naam 5] bij de aandelenoverdracht was betrokken. Niet alleen in de akte van levering, maar ook in de concept-akte van levering stond alleen [naam 3] als koper vermeld. Op de kwitantie van 23 december 2016 staat bovendien (enkel) de naam van [naam 3] vermeld. [gedaagde 1] wist op dat moment (op 23 december 2016) dus al dat de aandelen op 29 december 2016 niet aan [naam 5] (wat ook zij van zijn betrokkenheid) zouden worden geleverd, maar alleen aan [naam 3] . Ook wordt [naam 3] in de akte van levering tot directeur van de vennootschap benoemd. De e-mailwisseling en WhatsApp-berichten die [gedaagde 1] in het geding heeft gebracht zien op de periode kort na de aandelenoverdracht, en ook hieruit blijkt niet dat [naam 5] voor, tijdens of na de aandelenoverdracht op enige wijze betrokken is geweest bij de overdracht. [gedaagde 1] heeft geen berichten overgelegd van [naam 5] zelf, maar ook geen berichten van hemzelf of anderen waarin [naam 5] wordt genoemd. Uit het e-mailbericht van 30 december 2016 van [gedaagde 1] aan [naam 6] (hierna: [naam 6] ), destijds werkzaam bij [bedrijf 3] , blijkt ook geen bemoeienis van ene [naam 5] bij de overdracht van de onderneming. [gedaagde 1] schreef hierin onder meer:
Bij deze deel ik u mee dat de overdracht van de aandelen in het kapitaal van [bedrijf 1] / [bedrijf 3] [plaats 5] per 23.12.2016 definitief is geworden. De heer [naam 3] heeft gisteren (29.12.2016) bij de notaris getekend voor het passeren van de akte.
[gedaagde 1] , dank voor je melding. Ik heb dinsdag ochtend een afspraak met de nieuwe aandeelhouder om de vervolgstappen te bespreken.”
Hoe is het met de nieuwe ondernemer in [plaats 5] ?” en “
Begreep dat jij hem op weg zou gaan helpen?”.
Zou jij jouw inloggegevens met me kunnen delen zodat ik een uitleg kan geven en [naam 3] de hoofdgebruiker kan maken? Of zijn er andere afspraken gemaakt?”
terugbetaling werkkapitaal”. Uit de overnamebalans blijkt dat een bedrag van € 5.505,20 door [gedaagde 1] is ontvangen, omschreven als: “
per kas contant terugbetaald aan E. [gedaagde 1] ivm werkkapitaal”. Ten tweede heeft [bedrijf 1] telefoontoestellen aan [gedaagde 1] geleverd ter waarde van € 4.916,18 als terugbetaling voor gestort werkkapitaal.
storting werkkapitaal”. De einddata van de leningen zijn 23 september 2016 en 29 oktober 2016, zodat de vorderingen tot terugbetaling op grond van deze leningen opeisbaar waren. Dit blijkt ook uit de kredietovereenkomsten die door de curator als productie 14 bij de dagvaarding zijn overgelegd. De rechtbank leidt hieruit af dat de desbetreffende betalingen dus niet onverplicht zijn verricht door [bedrijf 1] aan [gedaagde 1] in privé. Verder is in de aangifte VPB 2014 een bedrag van € 33.522 aan “
kortlopende schulden aan participanten en deelnemingen” vermeld waaruit blijkt dat dit een vordering van [gedaagde 1] in privé betreft. Tenslotte is in de balans en winst- en verliesrekening die tot en met het derde kwartaal van 2016 is bijgewerkt, ook een rekening-courant vordering van [gedaagde 1] in privé op de vennootschap van € 28.211,65 opgenomen. Deze vordering staat ook in het overzicht dat ten behoeve van de aandelenoverdracht is opgesteld, voor een bedrag van € 28.000. Uit al het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank, in onderling verband en samenhang bezien, dat [gedaagde 1] in privé een vordering had op [bedrijf 1] van ten minste € 28.000. Tijdens de zitting heeft de curator de geldigheid van de kredietovereenkomsten niet langer betwist. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de betreffende leningen opeisbaar waren en dat geen sprake is van onverplichte rechtshandelingen als bedoeld in artikel 42 Fw.
Vorderingen jegens [gedaagde 2]
Schulden van [bedrijf 1]” volgt dat [bedrijf 1] telefoontoestellen ter waarde van € 22.835,49 aan [gedaagde 2] heeft geleverd. Partijen twisten over de vraag of dit – zoals de curator stelt – een onverplichte rechtshandeling is als bedoeld in artikel 42 Fw. Volgens [gedaagde 2] volgt uit het overzicht op grond waarvan de aandelenoverdracht heeft plaatsgevonden juist dat het een verplichte rechtshandeling was. [gedaagde 2] heeft in dat verband toegelicht dat de onderneming vergelijkbare activiteiten als [bedrijf 1] verrichtte en dat (om het aanbod op peil te houden) mobiele telefoons regelmatig tussen de ondernemingen werden uitgewisseld; dit is ook gebruikelijk in de telecombranche. De toestellen waar het hier om gaat zijn terug geleverd aan [gedaagde 2] om de verhoudingen weer recht te zetten, aldus [gedaagde 2] . De rechtbank gaat niet mee in het betoog van [gedaagde 2] . De curator heeft de stellingen van [gedaagde 2] gemotiveerd betwist, en [gedaagde 2] heeft in het geheel niet onderbouwd (met bijvoorbeeld documenten of andere stukken) op welke grond enige opeisbare betalingsverplichting van [bedrijf 1] aan [gedaagde 2] zou kunnen worden vastgesteld.
Overig
- dagvaardingen € 178,28 (€ 87,61 + € 90,67)
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat