Geschil2. In geschil is zijn de waarden van object 1 en object 2 op de waardepeildatum. Het beroep richt zich mede tegen de hoogte van de door verweerder vastgestelde proceskostenvergoeding voor de hoorzitting ten aanzien van object 3.
3. Eiseres bepleit primair een waarde van € 160.000 voor object 1 en € 148.000 voor object 2. Daartoe wijst eiseres naar taxatierapporten van 5 november 2021 van taxateur P. van As, die de waarden van de objecten 1 en 2 op de waardepeildatum heeft vastgesteld op voornoemde waarden. Subsidiair bepleit eiseres een waarde van € 204.000 voor object 1 en € 168.000 voor object 2. Daartoe wijst eiseres naar de extra taxatiekaarten opgemaakt door taxateur P. van As. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder een te lage afschrijving heeft gehanteerd omdat hij uitgaat van een te hoge restwaarde en omdat hij ten onrechte de levensduur van de installaties heeft verlengd. Zij is van mening dat uit dient te worden gegaan van een restwaarde van 5%. Verder stelt eiseres dat de automatisch verlengde levensduur geen steun vindt in de recente uitspraak van de Hoge Raad. Verder stelt eiseres dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. Tot slot stelt eiseres dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor hoorzitting.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond is en heeft verwezen naar twee door hem overgelegde taxatiekaarten, opgemaakt op 14 april 2023 (object 2) en 3 juli 2023 (object 1) door J. Latuheru. In de taxatiekaarten is de waarde van object 1 vastgesteld op € 229.189 en de waarde van object 2 op € 229.616.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de late indiening van het verweerschrift. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Dit betekent dat de laatste dag waarop nadere stukken tijdig kunnen worden ontvangen, de elfde dag voor de zitting is. De rechtbank heeft per e-mail op zaterdag 1 juli 2023 een verweerschrift van verweerder ontvangen en op 3 juli 2023 heeft verweerder verder een taxatiekaart ontvangen ter onderbouwing van de waarde van object 1. Het verweerschrift, dat als nader stuk zou moeten worden aangemerkt, als ook de taxatiekaart zijn dus respectievelijk tien en acht dagen voor de zitting ontvangen. Door de indiening van het verweerschrift op zaterdag kon dit stuk pas op maandag 3 juli 2023 doorgestuurd worden aan eiseres. Als reden voor het late insturen van het verweerschrift en de taxatiekaart voor object 1 heeft verweerder de personele problemen binnen de gemeente aangevoerd, alsmede het op een laat moment in de procedure inschakelen van een gemachtigde. Dit zijn omstandigheden die naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van verweerder komen. De rechtbank heeft hier dan ook aanleiding in gezien om de late indiening van het verweerschrift en de taxatiekaart als zijnde in strijd met de goede procesorde tardief te achten en zal het verweerschrift daarom buiten beschouwing laten.
6. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
7. Ingevolge artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ wordt, in afwijking van het tweede lid, de waarde van een onroerende zaak bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het tweede lid. Uit dit artikellid volgt verder dat bij de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde rekening wordt gehouden met de aard van de zaak en de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en functionele veroudering waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
8. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ dient de gecorrigeerde vervangingswaarde te worden berekend als de som van de waarde van de grond, vermeerderd met de waarde van de opstallen. Voor de grond dient daarbij te worden uitgegaan van de marktwaarde van vrij te aanvaarden en onbezwaarde grond. Voor de waarde van de opstallen moet worden uitgegaan van de kosten die herbouw van een vervangend identiek object zouden vergen, gecorrigeerd met een factor wegens technische veroudering gebaseerd op de verstreken en de resterende gebruiksduur en met inachtneming van de restwaarde, en gecorrigeerd met een factor wegens functionele veroudering gebaseerd op economische veroudering, verouderde bouwwijze, ondoelmatigheid en excessieve gebruikskosten.
9. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Omdat het verweerschrift en de taxatiekaart voor object 1 tardief zijn verklaard beschikt de rechtbank slechts over de overigens pas op 29 juni 2023 ontvangen op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken omvatten het aanslagbiljet, het bezwaarschrift met een machtiging, de uitspraak op het bezwaarschrift, één aanwijzingsbesluit, een wijzing van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende zaakbelastingen 2016 en twee taxatiekaarten betreffende object 2 en object 3. Op basis van deze (beperkte) stukken kan door de rechtbank, zonder nadere toelichting van verweerder, niet worden vastgesteld of verweerder de waarde van object 1 en 2 juist heeft vastgesteld. Met enkel de taxatiekaarten voor objecten 2 en 3 heeft verweerder de waarde van de objecten 1 en 2 onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
10. Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiseres de door haar primair bepleite waarden voor object 1 en object 2 aannemelijk heeft gemaakt. Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast ten aanzien van de restwaarde bij eiseres ligt.Eiseres stelt dat uit recente jurisprudentie volgt dat bij de bepaling van de correctie voor technische veroudering moet worden uitgegaan van lagere restwaarden dan die welke in de Taxatiewijzer zijn vermeld. Zij gaat daarom uit van een restwaarde van 5%. Daartoe heeft eiseres een taxatierapport overgelegd. De rechtbank overweegt dat eiseres met het taxatierapport een lagere restwaarde niet heeft onderbouwd en evenmin dat sprake is van een verlengde levensduur. De in het taxatierapport en de daarbij behorende taxatiekaart gebruikte gegevens en getallen zijn niet onderbouwd met voor de rechtbank controleerbare en inzichtelijke gegevens. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor een correctie wegens de tijdelijke sluiting vanwege de coronapandemie. Crèches en kinderdagverblijven zijn niet volledig gesloten geweest. Mocht al sprake zijn geweest van een sluiting wegens de coronapandemie, is het aan eiseres de gevolgen hiervan voor de waarde van de onroerende zaak aannemelijk te maken. Dit heeft zij niet gedaan.
11. Met betrekking tot de door eiseres subsidiair bepleite waarden overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht van belang dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat de waarden die door eiseres subsidiair zijn bepleit dicht tegen de door hem beschikte waarden aanliggen en dat hij hiertegen geen inhoudelijke bezwaren heeft geuit. De rechtbank acht deze waarden daarmee aannemelijk.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarden van object 1 en object 2 alsmede de daarop gebaseerde aanslagen te hoog zijn vastgesteld en dienen de beroepen in zoverre gegrond te worden verklaard.
Het geschil over kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting
13. Het bezwaar voor object 3 is in de bestreden uitspraak gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij een proceskostenvergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand toegekend, waarbij één punt is toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269,00 en wegingsfactor 0,25. Eiseres heeft gesteld dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor de hoorzitting, omdat uit de uitspraak op bezwaar volgt dat er een hoorzitting heeft plaatsgevonden en pas in de uitspraak op bezwaar de WOZ-beschikking en de aanslag voor object 3 zijn vernietigd. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De gemachtigde van eiseres heeft een (min of meer) standaard bezwaarschrift ingediend, terwijl hij in bezwaar had kunnen volstaan met de grond dat eiseres op vanaf maart 2020 geen gebruiker meer van object 3 was. Als eiseres dit argument al in het bezwaarschrift zou hebben aangevoerd was een hoorzitting voor object 3 niet nodig geweest. Dit klemt temeer nu verweerder in dat verband onweersproken heeft verklaard dat eiseres dit argument pas op de hoorzitting voor het eerst heeft aangevoerd. Verweerder heeft de kostenvergoeding in bezwaar dan ook terecht beperkt tot de kosten voor het indienen van een bezwaarschrift.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
14. Eiseres heeft ter zitting verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift tegen de aanslag is door verweerder ontvangen omstreeks 23 maart 2021, zodat de redelijke termijn ten tijde van het doen van deze uitspraak is overschreden met ruim 5 maanden. Eiseres heeft in beginsel recht op een vergoeding ter compensatie voor de spanning en frustratie als gevolg van de lange duur van de procedure. Op grond van de algemene voorwaarden van de gemachtigde komt deze vergoeding toe aan de gemachtigde en niet aan eiseres, zodat het toekennen van de vergoeding voor eiseres geen compensatie vormt. Onder deze omstandigheid ziet de rechtbank geen reden over te gaan tot het toekennen van enige vergoeding voor immateriële schade.
15. In artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) is bepaald dat samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit worden beschouwd als één zaak. Op grond van het tweede lid zijn samenhangende zaken door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, Awb is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Daarbij dient per fase van de procedure (bezwaar- dan wel beroepsfase) te worden beoordeeld of sprake is van samenhangende zaken.
16. De rechtbank is van oordeel dat een wegingsfactor 1 aan de zaken moet worden toegekend, gelet op de aard, het belang en de ingewikkeldheid van de onderhavige zaken, alsmede de omvang van de werkzaamheden die in het kader van de verleende rechtsbijstand in de beroepsfase is verricht. Voorts is de rechtbank van oordeel dat in de beroepsfase sprake is van samenhangende zaken, aangezien alle zaken gelijktijdig op zitting zijn behandeld en de werkzaamheden van de rechtsbijstandsverlener in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn, omdat het soortgelijke correcties betreft.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.266 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Tevens komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van de twee taxatierapporten. Deze kosten stelt de rechtbank vast, met inachtneming van de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxatiesen de door eiseres gestelde tijdsbesteding van twee uren, vast op € 136 (2 uur à € 68 per uur). De totale proceskosten bedragen dus € 2.402 (€ 2.266 + € 136).Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikkingen aldus dat de vastgestelde waarde van [adres 1] (object 1) wordt verminderd tot € 204.000 en de waarde van [adres 2] (object 2) wordt verminderd tot € 168.000;
- vermindert de aanslagen onroerende-zaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van € 204.000 voor [adres 1] (object 1) en € 168.000 voor [adres 2] (object 2);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.402 ;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, voorzitter, mr. M.A. Dirks en mr. J.G.E. Gieskes, leden, in aanwezigheid van mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op: