ECLI:NL:RBDHA:2023:16664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
NL23.23661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Jordaanse vrouw, tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 14 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiseres heeft haar beroep op 31 oktober 2023 behandeld gekregen, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat inhoudt dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat er in Oostenrijk sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure die een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling met zich meebrengen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat er geen serieuze aanwijzingen zijn voor pushbacks van Dublinclaimanten naar Oostenrijk.

Eiseres heeft ook een beroep gedaan op artikel 17 van de Dublinverordening, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanleiding had om deze bepaling toe te passen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23661

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres

geboren op [geboortedatum 1] ,
V-nummer: [v-nummer] ,
Mede namens haar minderjarige kinderen
[naam 2] ,
geboren op [geboortedatum 2] ,

[naam 3] ,

geboren op [geboortedatum 3] ,

[naam 4] ,

geboren op [geboortedatum 4] ,
allen van Jordaanse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder het zaaknummer NL23.23662) op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiseres stelt dat ten aanzien van Oostenrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseres voert daartoe aan dat er in Oostenrijk stelselmatig pushbacks plaatsvinden. Dit volgt uit het rapport van Amnesty International van 28 maart 2023. [2] Voorts voert eiseres aan dat het recht op rechtsbijstand onder druk staat. Er zijn ernstige twijfels over de onafhankelijkheid en de kwaliteit van de rechtsbijstand in Oostenrijk. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar het meest recente AIDA-rapport (update 2022) inzake Oostenrijk. Eiseres stelt dat er hierdoor aanleiding is om te veronderstellen dat zij een reëel risico loopt om in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest verwijderd te worden van het grondgebied zonder juiste behandeling van haar asielaanvraag. Voorts betoogt eiseres dat de zaak aangehouden had moeten worden vanwege de prejudiciële vragen die op 15 juni 2022 gesteld zijn over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [3] en de voorlopige voorzieningen die in dit kader door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zijn toegewezen. [4]
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat in Oostenrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiseres een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het dan wel artikel 3 van het EVRM. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [5]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Oostenrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft op 24 mei 2023 reeds geoordeeld dat er geen serieuze aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten op dit moment te maken krijgen met pushbacks als zij terugkeren naar Oostenrijk. [6] De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij bij de behandeling van haar asielaanvraag bij de Oostenrijkse autoriteiten feitelijk geen toegang zal hebben tot rechtsbijstand. Indien eiseres problemen ondervindt met betrekking tot rechtsbijstand, dan ligt het op de weg om daarover te klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten dan wel daarvoor bestemde instanties. Gesteld noch gebleken is dat dit niet mogelijk is of geen zin heeft. De Afdeling heeft in de uitspraak van 24 mei 2023 ook geoordeeld dat het AIDA-rapport geen serieuze aanknopingspunten bevat voor de conclusie dat ten aanzien van Oostenrijk niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [7]
6.2.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de behandeling van de beroepen aan te houden in afwachting van de beantwoording van de vragen die aan het HvJ EU zijn gesteld. De rechtbank overweegt daartoe ook dat de Afdeling na het stellen van deze prejudiciële vragen op 24 mei 2023 nog heeft bevestigd dat ten aanzien van Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Artikel 17 Dublinverordening
7. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in Oostenrijk in angst leefde en zich niet veilig voelde. Eiseres vreest om gedwongen te moeten trouwen met de broer van haar overleden man.
7.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is nader uitgewerkt wanneer de staatssecretaris van deze bevoegdheid gebruikmaakt.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in de door eiseres aangevoerde omstandigheden redelijkerwijs geen aanleiding heeft hoeven zien om artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening toe te passen. Zoals hiervoor is geoordeeld, mag de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. De staatssecretaris heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gestelde dat eiseres geen bijzondere, individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat zijn overdracht aan Oostenrijk van een onevenredige hardheid zou getuigen of sprake is van een bijzonder samenstel van factoren dat maakt dat de behandeling van het verzoek om internationale bescherming in Nederland in de rede ligt.
7.3.
Ook is van belang dat de verdragen en Europese richtlijnen tevens gelden ten aanzien van de asielprocedure in Oostenrijk. Gelet hierop kan er vanuit worden gegaan dat eiseres haar asielmotieven bij de Oostenrijkse autoriteiten naar voren kan brengen en dat haar aanvraag in behandeling wordt genomen. De staatssecretaris mag er in het geval van eiseres vanuit gaan dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen na zal komen en voor passende zorg en opvang zal zorgen voor eiseres en haar minderjarige kinderen. Uit het AIDA-rapport (update 2022), pagina 131, blijkt voorts dat er voor alleenstaande vrouwen (met minderjarige kinderen) speciale opvangfaciliteiten zijn in Oostenrijk.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Amnesty International Report 2022/23: the State of the World’s Human Rights.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2023, ECLI:NL:RVS:3033.
5.ECLI:EU:C:2019:2018
6.De uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1997.
7.Idem.