ECLI:NL:RBDHA:2023:16662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
NL23.24762
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Algerijnse eiser beoordeeld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 31 oktober 2023 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. De rechtbank verwijst naar de gezamenlijke regelgeving van de Europese Unie omtrent asielaanvragen en de Dublinverordening, die stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Duitsland, dat dit verzoek heeft aanvaard.

De rechtbank verwerpt de stelling van de eiser dat er geen juridische grondslag bestaat voor zijn overdracht aan Duitsland. De staatssecretaris heeft op 27 juli 2023 aan Duitsland verzocht om de eiser terug te nemen, en Duitsland heeft dit verzoek op 31 juli 2023 bevestigd. De rechtbank stelt vast dat de eerdere asielaanvragen van de eiser in Slovenië en Griekenland niet in de weg staan van de verantwoordelijkheid van Duitsland. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag buiten behandeling te stellen, zonder dat de eiser recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24762

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder het zaaknummer NL23.24762) op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser meent dat er geen juridische grondslag bestaat voor zijn overdracht aan Duitsland. De staatssecretaris heeft niet gemotiveerd op welke grond Duitsland als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, nu eiser eerder ook in Griekenland en Slovenië asiel heeft aangevraagd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan worden afgeleid dat de staatssecretaris kan kiezen welke Eurodac-registratie hij aan zijn besluit ten grondslag wenst te leggen. [2] Deze keuze hoeft hij in het geheel niet (nader) te motiveren.
6.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling er geen grondslag bestaat voor zijn overdracht aan Duitsland. De staatssecretaris heeft op 27 juli 2023 aan Duitsland verzocht om eiser op grond van artikel 18, lid 1, onder b, van de Dublinverordening terug te nemen. Duitsland heeft het claimakkoord op 31 juli 2023 bevestigd. Met het claimakkoord hebben de Duitse autoriteiten gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming (verder) in behandeling te nemen. De verantwoordelijkheid van Duitsland staat hiermee vast. De rechtbank merkt daarbij op dat de omstandigheid dat eiser eerder in Slovenië (2019) en Griekenland (2016) heeft verbleven en daar asielverzoeken heeft ingediend, er niet aan in de weg staat dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395.