In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 12 oktober 2023, wordt het beroep van een groep Eritrese eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder de aanvragen afgewezen, met als argument dat de identiteit en de familierechtelijke relatie met de referent niet voldoende waren aangetoond. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder de eisers zich bevonden, zoals de moeilijkheden bij het aanleveren van de gevraagde documenten vanuit Eritrea.
De rechtbank stelt vast dat de identiteit van de ouders van de referent is aangetoond, en dat er op basis van de nieuwe werkinstructie WI 2022/7 aanleiding zou zijn om DNA-onderzoek aan te bieden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de aanvragen zijn afgewezen, en dat hij de eisers ten onrechte niet het voordeel van de twijfel heeft gegund. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de overgelegde stukken integraal moet beoordelen en de mogelijkheid van DNA-onderzoek moet overwegen.
De rechtbank oordeelt verder dat de eisers recht hebben op een vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.674, en dat het griffierecht van € 184 door de staatssecretaris moet worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en integrale beoordeling van aanvragen in nareiszaken, vooral in situaties waarin de aanvragers zich in moeilijke omstandigheden bevinden.