ECLI:NL:RBDHA:2023:16588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
NL23.14220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek wegens medische omstandigheden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Iraanse man, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op basis van medische omstandigheden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 3 maart 2023 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing bevestigd op 13 april 2023. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, dat op 22 september 2023 is behandeld. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de medische zorg in Iran feitelijk niet toegankelijk is. Hoewel het Bureau Medisch Advisering (BMA) heeft aangegeven dat eiser in staat is om te reizen en dat het achterwege blijven van medische behandeling kan leiden tot een medische noodsituatie, heeft eiser niet aangetoond dat de benodigde zorg in Iran voor hem niet bereikbaar is. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie of andere ondersteuningsmogelijkheden in Iran. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Mohassel Zadeh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek wegens zijn medische omstandigheden.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 3 maart 2023 afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 13 april 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en besluitvorming
4. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1966. Hij heeft op 31 oktober 2022 een verzoek om uitstel van vertrek ingediend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Op verzoek van de staatssecretaris heeft het Bureau Medisch Advisering (BMA) op 9 december 2022 advies uitgebracht. Uit dit advies blijkt dat eiser in staat is om te reizen. Bij het uitblijven van medische behandeling zal volgens het advies een medische noodsituatie op korte termijn ontstaan. De benodigde medische behandeling is volgens het BMA echter in het land van herkomst aanwezig.
4.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het BMA-advies van 9 december 2022. De staatssecretaris heeft bij de afwijzing betrokken dat hoewel het achterwege blijven van een medische behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, de noodzakelijke medische behandeling in Iran aanwezig is. Eiser heeft niet met aanvullende stukken aannemelijk gemaakt dat deze zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Daarom is er geen sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran en handhaaft de staatssecretaris de afwijzing in het bestreden besluit.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem voor een onmogelijke bewijsopgave stelt. Hij woont al dertig jaar in Nederland en heeft in Iran geen rechten opgebouwd. Omdat eiser al zo lang in Nederland woont, heeft hij in Iran ook geen sociaal netwerk. Eiser stelt verder dat de staatssecretaris niet in de belangenafweging heeft betrokken dat de benodigde medische behandeling volgens het BMA-advies alleen in Teheran voorhanden is, terwijl eiser in het zuiden van Iran bij de grens van Irak heeft gewoond en het voor hem niet mogelijk is om zich in Teheran te vestigen. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 mei 2023 waarin de Afdeling volgens eiser heeft overwogen dat de afstand tussen de woonplaats en de plaats waar de medische behandeling mogelijk is, een zwaarwegende factor is die betrokken moet worden bij de beoordeling van de aannemelijkheid van een gebrek aan toegang tot medische zorg. [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser in staat is om te reizen en dat bij het achterwege blijven van een medische behandeling dit zal leiden tot een medische noodsituatie op de korte termijn. Ter beoordeling ligt de vraag voor of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikbare medische zorg in Iran feitelijk niet toegankelijk is voor hem.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling meerdere malen heeft overwogen dat het volgens paragraaf 186 van het arrest van het EHRM van 13 december 2016, Paposhvili tegen België [2] aan een vreemdeling zelf is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt en dat, indien deze beschikbaar is, de medische zorg in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is. Dit hoeft volgens het EHRM geen ‘clear proof’ te zijn. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken wat de kosten van een behandeling zijn en waarom deze behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is. [3] De beoordeling of de beschikbare medische zorg in het land van het herkomst voor een vreemdeling feitelijk toegankelijk is, is verweven met omstandigheden van de individuele persoon, zoals aanwezige familie, vermogen of het bestaan van een sociaal netwerk. [4]
6.2.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de medische zorg in Iran voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt wat de daadwerkelijke kosten van de behandeling zijn en waarom dat voor hem financieel niet haalbaar is. Zo heeft eiser geen enkel inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Verder heeft eiser op geen enkele manier met stukken onderbouwd dat hij, indien dit nodig mocht zijn, in Iran niet door anderen financieel ondersteund kan worden, geen recht heeft op een zorgverzekering of geen aanspraak kan maken op andere vormen van ondersteuning. De enkele stelling dat hij geen sociaal netwerk heeft, omdat hij al lang in Nederland woont, is hiervoor onvoldoende. In zoverre eiser zich beroept op de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2023 is de rechtbank met de staatssecretaris van oordeel dat dit geen doel treft. Hoewel uit deze uitspraak volgt dat de afstand tussen de woonplaats en de plaats waar de medische behandeling een reden kan zijn dat de zorg feitelijk niet toegankelijk is, volgt uit deze uitspraak ook dat de bewijslast met betrekking tot de feitelijke toegankelijkheid bij de vreemdeling ligt. Aan deze bewijslast heeft eiser niet voldaan. Verder heeft eiser zijn betoog dat hij niet vanuit zijn (vroegere) woonplaats naar Teheran kan reizen voor de medische behandeling of naar Teheran kan verhuizen op geen enkele manier onderbouwd. Over eisers betoog dat het BMA-advies alleen behandelmogelijkheden in Teheran noemt, merkt de rechtbank met de staatssecretaris op dat het BMA-advies geen uitputtende lijst geeft van behandelmogelijkheden in Iran. De genoemde instellingen zijn voorbeelden en zijn dus niet de enige instellingen in Iran waar behandeling beschikbaar is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 26 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2046, r.o. 4.1.2.
2.EHRM 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
3.Bv. ABRvS 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:571, r.o. 2.1 en ABRvS 26 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2046, r.o. 4.1.
4.ABRvS 14 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2799, r.o. 7.1.