ECLI:NL:RBDHA:2023:16555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
NL23.29748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de verlenging van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2023 wordt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot verlenging van de maatregel van bewaring van eiser beoordeeld. Eiser, die in bewaring is gesteld op 22 maart 2023, heeft beroep ingesteld tegen het verlengingsbesluit van 14 september 2023, waarin de maatregel met maximaal twaalf maanden werd verlengd. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, waaronder de stelling dat de verlenging in strijd is met de Terugkeerrichtlijn en dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt in het kader van de uitzetting.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft verlengd. De rechtbank stelt vast dat de verlenging van de maatregel rechtmatig is en dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat de maatregel met maximaal twaalf maanden mag worden verlengd. De rechtbank weerlegt de argumenten van eiser over de onzorgvuldige voorbereiding van het verlengingsbesluit en de vermeende afwezigheid van zicht op uitzetting naar Marokko. Eiser heeft geen medewerking verleend aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, wat bijdraagt aan het onttrekkingsrisico.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor zover het verlengingsbesluit betreft. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris een voortdurende inspanningsplicht heeft om de bewaring zo kort mogelijk te laten duren, ook al is deze met maximaal twaalf maanden verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29748

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 9 oktober 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het besluit tot verlenging van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel is opgelegd op 22 maart 2023.
1.1.
Bij besluit van 14 september 2023 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met een duur van ten hoogste twaalf maanden verlengd.
1.2.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel door middel van het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.4.
De rechtbank heeft, nadat de gemachtigde van eiser verklaarde dat eiser afziet van zijn recht op om zitting te worden gehoord, het onderzoek gesloten op 2 oktober 2023.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de maatregel van bewaring mocht verlengen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De verlenging van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
Mag de staatssecretaris de maatregel verlengen met twaalf maanden?
5. Eiser voert – samengevat - aan dat de staatssecretaris ten onrechte de termijn met ten hoogste twaalf maanden heeft verlengd. Deze handelwijze is namelijk in strijd met artikel 15, zesde lid van de Terugkeerrichtlijn. [1] Daarin staat, zo leest eiser, dat de maatregel
‘slechts in beperkte mate’mag worden verlengd, waarbij geldt dat de duur niet langer mag zijn dan twaalf maanden. De maatregel standaard verlengen met de maximale duur van ten hoogste twaalf maanden, is daarom in strijd met artikel 15, zesde lid van de Terugkeerrichtlijn, het evenredigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser stelt dat de manier van interpretatie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), [2] die de woorden ‘in beperkte mate’ wegzet als betekenisloos, vermoedelijk wezenlijk verschilt van de manier waarop het Hof van Justitie van de Europese Unie de tekst zal interpreteren. De interpretatie van de Afdeling doet namelijk deels af aan het nuttig effect (‘effet utile’) van de tekst. Ter vergelijking verwijst eiser naar het Mahdi arrest. [3] Tevens wijst eiser op de strijdigheid met de Engelse en Franse taalversies. Tot slot verzoekt eiser om prejudiciële vragen te stellen ter uitleg van de tekst van artikel 15, zesde lid van de Terugkeerrichtlijn.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden mag worden verlengd. De rechtbank is van oordeel dat het stellen van een maximum duur van ten hoogste twaalf maanden, zoals neergelegd in artikel 59, zesde lid van de Vw 2000, niet afdoet aan het nuttig effect van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank ziet namelijk in hetgeen door eiser is aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de zinsnede ‘in bepekte mate’ en de zinsnede “ten hoogste twaalf maanden” afzonderlijk van elkaar moeten worden beoordeeld. Dat betekent niet dat in elke concrete zaak afzonderlijk moet worden beslist of de maatregel met minder dan maximaal twaalf maanden kan worden verlengd. In de Franse [4] en Engelse [5] taalversies leest de rechtbank ook niet dat er sprake is van twee afzonderlijke vereisten, maar van een samenhang. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat op de staatssecretaris een voortdurende inspanningsplicht rust om de bewaring zo kort mogelijk te laten duren, ook al is die met een maximale duur van twaalf maanden verlengd. Indien eiser van mening is dat de staatssecretaris hierin tekort schiet kan middels een vervolgberoep of kennisgevingsberoep deze eventuele onrechtmatigheid aan de orde worden gesteld bij de bewaringsrechter. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris het verlengingsbesluit onzorgvuldig voorbereid?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris het verlengingsbesluit onzorgvuldig heeft voorbereid. Eiser stelt dat de staatssecretaris hem voorafgaand aan het besluit tot verlenging ten onrechte geen voortgangsrapportage heeft overgelegd. Hierom had eiser wel gevraagd, om op die manier zijn zienswijze tegen het voornemen tot verlenging beter te kunnen motiveren. Nu is hem die mogelijkheid onthouden.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat hij in het kader van een voornemen niet gehouden is om een voortgangsrapportage te overleggen. Een voornemen wordt verzonden om eiser een kans te geven zienswijze in te dienen en feiten en omstandigheden aan te dragen die kunnen leiden tot een lichter middel. In dit geval heeft eiser dat ook gedaan en heeft de staatssecretaris de zienswijze meegenomen in het verlengingsbesluit.
Heeft de staatssecretaris een verzwaarde belangenafweging gemaakt?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt in het kader van het verstrijken van de zes-maandentermijn. Eiser betoogt dat in het verlengingsbesluit en in het voornemen geen verzwaarde belangenafweging is gemaakt. Dit maakt de voortzetting van de maatregel onrechtmatig. Verder is het onjuist dat de staatssecretaris stelt dat eiser na de inbewaringstelling één of meerdere procedures ter verkrijging van een verblijfstitel is gaan voeren met het kennelijke doel om de uitzetting dan wel verkrijging van een reisdocument te vertragen. Eiser stelt dat hij namelijk vóórafgaand aan de inbewaringstelling een asielaanvraag heeft gedaan en deze binnen zes dagen heeft ingetrokken.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de verzwaarde belangenafweging die in het kader van het overschrijden van de zes-maandentermijn van de inbewaringstelling tijdig heeft plaatsgevonden, namelijk op 11 september 2023. Deze verzwaarde belangenafweging heeft de staatssecretaris niet alleen opgenomen in de voortgangsrapportage van 19 september 2023 maar ook in het verlengingsbesluit als zodanig. In dit besluit heeft de staatssecretaris bezien of de gronden van de bewaring zich nog steeds voordoen en, nadat hij tot de conclusie kwam dat dit het geval was, onderzocht of desondanks aanleiding bestond de bewaring op te heffen. Bij de in dit verband verrichte belangenafweging heeft de staatssecretaris zich op standpunt gesteld dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uit moet vallen en dat de maatregel kan voortduren. Eiser heeft namelijk ook gedurende zijn inbewaringstelling geen enkele medewerking verleend aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit dan wel aan zijn terugkeer. Eiser heeft ook geen actie ondernomen om aan documenten te komen en heeft meermaals verklaard niet te zullen meewerken aan zijn terugkeer. Daardoor is niet waarschijnlijk dat eiser zelfstandig zal werken aan zijn terugkeer en is (nog steeds) sprake van een onttrekkingsrisico. De staatssecretaris heeft zich daarbij, zoals de rechtbank hierna in 8.1 over oordeelt, terecht op het standpunt gesteld dat nog steeds zicht bestaat op uitzetting van eiser. Verder stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris – anders dan eiser stelt – de asielaanvraag niet heeft meegewogen in deze verzwaarde belangenafweging. Ook dit betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
8. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting dan wel een verminderd zicht op uitzetting is naar Marokko. Eiser betoogt dat de Marokkaanse autoriteiten, na acht rappels, niet hebben gereageerd op de laissez-passer (lp) aanvraag. Eiser is van mening dat de Marokkaanse autoriteiten niet van zins zijn een lp af te geven voor hem.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [6] Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dat inmiddels niet meer zo is. Dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd is onvoldoende voor de conclusie dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het individuele geval van eiser ontbreekt. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen lp zal worden afgegeven.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt aan zijn uitzetting. De Marokkaanse autoriteiten reageren niet op de schriftelijke rappels. De staatssecretaris had daarom op een andere wijze contact kunnen zoeken met de Marokkaanse autoriteiten. Een algemeen verzoek aan de ambassadeur van Marokko voor meer aandacht voor lopende zaken is daarvoor onvoldoende.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt. Uit de voortgangsrapportage van 19 september 2023 volgt dat de staatssecretaris een lp aanvraag heeft gedaan op 24 maart 2023. Daarop is elke maand gerappelleerd, met als laatste rappel 1 september 2023. Dat er – tegelijkertijd met een rappel voor de lp-aanvraag die is ingediend ten behoeve van eiser – ook op andere lp-aanvragen wordt gerappelleerd is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om deze rappels niet meer mee te tellen in het kader van de vraag of de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt. Niet valt in te zien waarom een algemeen rappel onvoldoende zou zijn. Dat is door eiser ook niet nader onderbouwd. Verder zijn op 6 juli 2023, 3 augustus 2023 en 4 september 2023 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt ook dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [7] Dit acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [8]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voortduren van de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr.N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
2.ABRvS 28 augustus 2012, 201207408/1/V3, LJN:BX6309.
3.ECLI:EU:C:2014:1320.
4.“sauf pour une période déterminée n’excédant pas douze mois supplémentaires”
5.“except for a limited period not exceeding a further twelve months”
6.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
7.ABRVS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
8.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.