ECLI:NL:RBDHA:2023:16355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
NL22.18729
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een staatloze Palestijn met betrekking tot afvalligheid en atheïsme

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een staatloze Palestijn afkomstig uit de Westelijke Jordaanoever, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 29 december 2021 een asielaanvraag ingediend, die op 16 maart 2023 door verweerder als ongegrond is afgewezen. Eiser stelt dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn afvalligheid van de islam en dat hij nu atheïst is. De rechtbank oordeelt dat verweerder onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de afvalligheid en het atheïsme van eiser. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de verklaringen van eiser over zijn geloofsovertuiging en heeft niet adequaat onderzocht of zijn geloofsuitingen een essentieel onderdeel van zijn identiteit vormen. De rechtbank concludeert dat van eiser niet kan worden verwacht dat hij zich aanpast aan de islamitische gebruiken in zijn land van herkomst, gezien de risico's die hij loopt bij terugkeer. Het beroep is gegrond, het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder moet binnen tien weken een nieuw besluit nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18729

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.L.K. Hu).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 29 december 2021 een asielaanvraag ingediend. Op 19 september 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
1.1
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 16 maart 2023 de aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Eisers beroep heeft daarom van rechtswege betrekking op het bestreden besluit. [1]
1.2
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door mr. M.A.L. van de Glind als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
2. Eiser is een staatloze Palestijn afkomstig uit de Westelijke Jordaanoever en is geboren op [datum] 1994. Hij legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Geleidelijk aan heeft eiser zich gerealiseerd dat het islamitische geloof en de levenswijze van zijn familie niet bij hem pasten. Dit heeft voor problemen en ruzie gezorgd binnen zijn familie. Zijn familieleden hebben geprobeerd eiser ertoe aan te zetten het geloof te praktiseren. Hij is twee keer gearresteerd, eenmaal omdat hij alcohol dronk tijdens een bruiloftsfeest, en eenmaal voor het drinken van water tijdens de Ramadan. Ook is eiser een keer aangegeven door zijn oom, die bij de Palestijnse autoriteiten werkte en hem een lesje wilde leren. Eiser is toen opgepakt door de veiligheidsdienst en drie dagen vastgehouden. Verder is eiser gediscrimineerd door zijn omgeving omdat hij afvallige is. Eiser noemt zichzelf nu atheïst. Vanwege de problemen met zijn familie, en het gebrek aan vrijheid van godsdienst voor bekeerlingen of afvalligen in de Palestijnse gebieden, meent eiser dat hij bij terugkeer risico loopt op uitsluiting, discriminatie en geweld door familieleden, de samenleving en de autoriteiten.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. eiser is afvallige en heeft hierdoor problemen ondervonden; en
3. eiser is atheïst.
Verweerder vindt het eerste en tweede element geloofwaardig. Het derde element vindt verweerder ongeloofwaardig. Eiser heeft verklaard dat hij geen geloof heeft, en niet dat hij het bestaan van een God of opperwezen ontkent. Eisers verklaringen geven ook geen duidelijkheid over een ontwikkeling van afvalligheid naar atheïsme.
Dat eiser afvallig is, is onvoldoende zwaarwegend om in aanmerking te komen voor een asielvergunning, aldus verweerder. Van eiser kan namelijk terughoudendheid worden verwacht wat betreft zijn afvalligheid, waardoor het niet aannemelijk is dat hij in de problemen zal komen bij terugkeer. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert aan dat verweerder de afvalligheid op onjuiste wijze heeft beoordeeld. Van eiser kan geen terughoudendheid worden verlangd bij terugkeer, te meer nu eiser al problemen heeft gehad in de Palestijnse gebieden omdat hij zijn afvalligheid openlijk uitdroeg. Ook heeft verweerder ten onrechte eisers atheïsme ongeloofwaardig geacht. Eiser voert aan dat zijn geloofsovertuiging voldoet aan de definitie van atheïsme in Werkinstructie 2022/3. Bovendien had verweerder kenbaar bij zijn beoordeling van het atheïsme moeten betrekken dat eiser afvallige is, wat nu niet is gebeurd. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of aan eiser atheïsme kan worden toegedicht, en dat er geen vrijheid van godsdienst is in de Palestijnse gebieden waardoor hij geen bescherming kan krijgen bij terugkeer.
Heeft verweerder de afvalligheid en het atheïsme op de juiste wijze onderzocht en beoordeeld?
5. Het beroep slaagt. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de afvalligheid en het atheïsme in het bestreden besluit en het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank zal dat oordeel hierna toelichten.
5.1
Uit Werkinstructie 2022/3 [2] en jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) [3] blijkt dat verweerder moet onderzoeken hoe een vreemdeling in Nederland zijn geloofsovertuiging uit en de verklaringen van de vreemdeling dient te betrekken bij zijn beoordeling. In het bestreden besluit heeft verweerder erkend dat eiser in het nader gehoor niet expliciet is gevraagd hoe hij zijn geloofsovertuiging in Nederland uit, maar zich op het standpunt gesteld dat er wel gevraagd is hoe eiser zijn leven in de Palestijnse gebieden zou willen leiden als alles mogelijk zou zijn en gewezen op eisers antwoord dat het belangrijk is dat je een normale levensstijl hebt en dat hij die nooit heeft gehad. [4] Volgens verweerder kan er vanuit worden gegaan dat dit antwoord ook toepasbaar is op hoe eiser zich in Nederland gedraagt of zou willen gedragen. De rechtbank volgt verweerder daarin niet, omdat uit het beleid en Afdelingsjurisprudentie volgt dat verweerder deze informatie uitdrukkelijk dient uit te vragen en te betrekken. Bovendien heeft de gehoorambtenaar eiser geen enkele vervolgvraag gesteld om hem te laten toelichten wat hij met een ‘normale’ levensstijl bedoelt. Gelet hierop bevat het bestreden besluit op dit punt een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek.
5.2
Daarnaast volgt uit jurisprudentie van de Afdeling dat, als geloofwaardig is dat een vreemdeling afvallige is, verweerder dit kenbaar moet betrekken in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling van het atheïsme. [5] De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit element onvoldoende heeft betrokken. Verweerders stelling dat dit in het voornemen niet is gedaan, maar in het bestreden besluit wel, volgt de rechtbank niet, nu in het bestreden besluit slechts is opgemerkt dat de geloofwaardige afvalligheid ‘nog niet betekent’ dat er sprake is van een atheïstische geloofsovertuiging. [6] Hiermee is onvoldoende gebleken in welke mate dit element integraal en in samenhang met de verklaringen van eiser over zijn atheïsme is betrokken.
5.3
In het bestreden besluit heeft verweerder zich verder in het kader van eisers afvalligheid op het standpunt gesteld dat uit eisers verklaringen niet kan worden opgemaakt dat hij zich bezighoudt met het uiten van zijn religie en dat dit een essentieel onderdeel vormt van zijn religieuze identiteit. Om die reden kan volgens verweerder van eiser bij terugkeer terughoudendheid worden verwacht, dat wil zeggen: van eiser kan verwacht worden dat hij zich aanpast aan de heersende islamitische gebruiken in zijn land van herkomst. De rechtbank is echter van oordeel dat dit standpunt berust op een onzorgvuldig onderzoek en een ondeugdelijke motivering. Uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat verweerder moet onderzoeken of, en zo ja, hoe, een vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst uiting wil geven aan zijn afvalligheid en of de verklaringen van de vreemdeling hierover geloofwaardig zijn. [7]
Verweerder heeft in dit verband gewezen op eisers verklaring dat hij een ‘normale’ levensstijl wenst te hebben, terwijl – zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen – er niet is doorgevraagd naar wat eiser daarmee bedoelt.
Verweerder heeft verder aan eiser tegengeworpen dat in het gehoor niet is gebleken dat het kunnen drinken tijdens de Ramadan en het kunnen drinken van alcohol zaken zijn die een essentieel onderdeel vormen van eisers religieuze identiteit, terwijl eiser in het nader gehoor niet is gevraagd wat zijn beweegredenen waren om niet deel te nemen aan de Ramadan of aan andere islamitische gebruiken.
Daarnaast blijkt uit het bestreden besluit niet dat op dit punt eisers overige verklaringen zijn betrokken: dat hij het geloof al lang voor zijn vertrek niet meer praktiseerde, dat hij nooit naar het vrijdaggebed ging, en dat hij zijn ouders door de week ontliep door vroeg op te staan en laat thuis te komen en zich in het weekend en op feestdagen ook afzijdig hield, zodat zij hem niet konden aanspreken op het feit dat hij afstand had genomen van het praktiseren van het geloof. Verweerder is eraan voorbij gegaan dat ook dit gedrag van eiser kan worden bestempeld als een uiting van zijn geloofsovertuiging en heeft daarom ten onrechte niet onderzocht en beoordeeld of dit gedrag een essentieel onderdeel vormt van zijn religieuze identiteit. Verweerder heeft zich daarom onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat van eiser terughoudendheid kan worden verwacht bij terugkeer naar zijn land van herkomst.
5.4
Verder voert eiser terecht aan dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of eiser als atheïst kan worden aangemerkt. Eiser heeft onder meer verklaard dat hij een cursus heeft gevolgd en verschillende boeken heeft gelezen, en dat hij hierdoor antwoord kreeg op maatschappelijke vragen die hem bezig hielden. Ook hier heeft de gehoorambtenaar niet op doorgevraagd, waardoor verweerders conclusie dat eisers antwoord er niet op duidt dat hij een verandering op religieus gebied heeft doorgemaakt, blijk geeft van een motiveringsgebrek.
6. Om deze redenen is het beroep al gegrond. De overige beroepsgronden van eiser behoeven daarom geen bespreking meer.
Conclusie en gevolgen
7. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. Gelet op de redenen voor vernietiging van het besluit ligt het daarbij in de rede dat verweerder eiser nader hoort. De rechtbank geeft verweerder daarom een termijn van tien weken voor het nemen van een nieuw besluit.
8. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Eiser krijgt geen aparte vergoeding voor het beroepschrift dat ziet op het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag, omdat het Besluit proceskosten bestuursrecht daar geen ruimte voor biedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 maart 2023;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Pagina 11, paragraaf 4.4, en pagina 14, paragraaf 5.3 onder d), van Werkinstructie 2022/3.
3.Uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1795, r.o. 2.
4.Pagina 17, nader gehoor.
5.Uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93, r.o. 17.
6.Pagina 5, bestreden besluit.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:94, r.o. 22.3.