ECLI:NL:RBDHA:2023:16293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.17761 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan over het verzet van een opposante tegen een eerdere uitspraak waarin haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. Opposante had op 27 november 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend en stelde de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank verklaarde het beroep op 24 augustus 2023 niet-ontvankelijk, omdat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. Opposante heeft hiertegen verzet ingesteld, maar verscheen niet ter zitting op 9 oktober 2023, waar de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J.P.M. Wuite.

De rechtbank overwoog dat zij in de verzetzaak uitsluitend beoordeelt of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeerde dat er geen redelijke twijfel bestond over de niet-ontvankelijkheid van het beroep, ondanks de argumenten van opposante over de inconsistentie in de rechtspraak met betrekking tot WBV 2022/22 en de beslistermijn van de staatssecretaris. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken die bevestigden dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een situatie die de verlenging van de beslistermijn rechtvaardigde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17761 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam], opposante

geboren op [geboortedatum]
van onbekende nationaliteit
V-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller).

Procesverloop

Opposante heeft op 27 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij brief van 30 mei 2023 heeft opposante de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (staatssecretaris) in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Opposante heeft vervolgens op
19 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag.
Bij uitspraak van 24 augustus 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 9 oktober 2023 op zitting behandeld. Opposante en haar gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.M. Wuite.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante meent dat de uitkomst van het beroep niet zonder twijfel vaststond, gelet op de verschillen in de rechtspraak over de toepassing van WBV 2022/22 en de omstandigheid dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) hierover nog geen uitspraak heeft gedaan. Voorts meent opposante dat er geen sprake is van een groot aantal asielaanvragen tegelijkertijd, waardoor er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Volgens opposante kan de verlenging van de beslistermijn op grond van een WBV tevens niet vallen onder de gronden die worden genoemd in artikel 31 van Richtlijn 2005/85/EG (Procedurerichtlijn).
4. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat zij niet tot een kennelijk oordeel heeft kunnen komen. De omstandigheid dat door de verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank anders wordt geoordeeld over de betekenis van WBV 2022/22 voor de beslistermijn van de staatssecretaris, maakt niet dat in dit geval redelijke twijfel bestond over de uitkomst van het beroep. Zoals de rechtbank heeft overwogen in de aangevallen uitspraak heeft deze zittingsplaats al eerder in gelijke zin over WBV 2022/22 geoordeeld in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b van de Vw.
5. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.