ECLI:NL:RBDHA:2023:16293
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan over het verzet van een opposante tegen een eerdere uitspraak waarin haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. Opposante had op 27 november 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend en stelde de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank verklaarde het beroep op 24 augustus 2023 niet-ontvankelijk, omdat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. Opposante heeft hiertegen verzet ingesteld, maar verscheen niet ter zitting op 9 oktober 2023, waar de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J.P.M. Wuite.
De rechtbank overwoog dat zij in de verzetzaak uitsluitend beoordeelt of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeerde dat er geen redelijke twijfel bestond over de niet-ontvankelijkheid van het beroep, ondanks de argumenten van opposante over de inconsistentie in de rechtspraak met betrekking tot WBV 2022/22 en de beslistermijn van de staatssecretaris. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken die bevestigden dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een situatie die de verlenging van de beslistermijn rechtvaardigde.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.