ECLI:NL:RBDHA:2023:16268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.29308 en NL23.29523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van bewaring en het aanvullende terugkeerbesluit in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2023, met zaaknummers NL23.29308 en NL23.29523, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring en het aanvullende terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die op 7 september 2023 is opgelegd, alsook tegen het aanvullend terugkeerbesluit van dezelfde datum. De rechtbank behandelt beide beroepen en concludeert dat het beroep tegen het aanvullende terugkeerbesluit niet-ontvankelijk is, omdat het eerdere terugkeerbesluit van 29 maart 2017 in rechte vaststaat en niet meer kan worden aangevochten.

De rechtbank toetst vervolgens de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Eiser betoogt dat de staatssecretaris een verlengingsbesluit had moeten nemen, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om dit te doen, aangezien de inbewaringstelling op verschillende grondslagen is gebaseerd. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond is. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het aanvullende terugkeerbesluit en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn rechtsmiddelen beschikbaar voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.29308 en NL23.29523

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 3 oktober 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 7 september 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank ook het beroep van eiser tegen het aanvullend terugkeerbesluit dat de staatssecretaris op 7 september 2023 aan eiser heeft opgelegd.
1.2.
De rechtbank heeft beide beroepen op 26 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit (NL23.29523)
2. De rechtbank ziet zich, ambtshalve toetsend, in dit geval geplaatst voor de vraag of eiser ontvankelijk is in zijn beroep. De rechtbank stelt voorop dat het eerder aan eiser opgelegde terugkeerbesluit van 29 maart 2017 in rechte vast staat. Dat besluit kan dus niet meer bij de bestuursrechter worden aangevochten. Het gaat in dit geval enkel om het aanvullend terugkeerbesluit van 7 september 2023. De staatssecretaris heeft in dit aanvullend terugkeerbesluit Marokko genoemd als land waar eiser naar moet terugkeren. Daarmee heeft de staatssecretaris willen voldoen aan de eis dat een vreemdeling weet naar welk land hij wordt geacht terug te keren. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 juni 2021. [1]
3. De rechtbank stelt echter vast dat in het op 29 maart 2017 opgelegde terugkeerbesluit al duidelijk was naar welk land eiser diende terug te keren. In dat besluit is namelijk het land van herkomst vermeld en is (onder andere) ook opgenomen dat eiser in staat wordt geacht om in Marokko een zelfstandig bestaan op te bouwen. Het aanvullende terugkeerbesluit van 1 september 2023 kan daarom worden aangemerkt als een niet noodzakelijke aanvulling van het besluit van 29 maart 2017. In zoverre is het aanvullende terugkeerbesluit geen besluit dat een nieuw rechtsgevolg tot stand brengt. Het aanvullende terugkeerbesluit is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit leidt ertoe dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep. [2] De rechtbank laat de aangevoerde beroepsgronden over het aanvullend terugkeerbesluit daarom onbesproken.
Beroep tegen de maatregel van bewaring (NL23.29308)
4. De rechtbank beoordeelt de maatregel van bewaring onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond is. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had de staatssecretaris een verlengingsbesluit moeten nemen?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een verlengingsbesluit moet nemen, aangezien hij langer dan zes maanden in bewaring zit. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte geen verlengingsbesluit heeft genomen en hem de zesmaandentoets is ontnomen. Dit heeft hem geschaad in zijn rechtsbelangen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris is in dit geval niet gehouden om een verlengingsbesluit te nemen. Er is namelijk sprake van een inbewaringstelling op verschillende grondslagen, zodat van een voortzetting van één maatregel gedurende zes maanden geen sprake is geweest. Voor zover eiser betoogt dat de staatssecretaris een verzwaarde belangenafweging had moeten maken na het verstrijken van de totale bewaringsduur van zes maanden, stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris op 15 augustus 2023 een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt. Deze is opgenomen in de voortgangsrapportage. Verder heeft de staatssecretaris nogmaals een belangenafweging gemaakt in het kader van de duur van de bewaring. Deze is opgenomen in de maatregel van bewaring die nu ter toetsing voorligt en aan eiser is opgelegd op 7 september 2023. Eiser heeft die belangenafweging op zichzelf niet bestreden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bestaat er een grond om eiser in bewaring te stellen?
7. Eiser voert aan dat de hij in bewaring is gesteld op basis van het terugkeerbesluit dat is opgelegd op 29 maart 2017, maar dat hij met betrekking tot dit besluit een herzieningsverzoek heeft ingediend. Deze procedure loopt nog. Daarom bestaat er geen grond voor de huidige maatregel van bewaring op basis van het terugkeerbesluit.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat de huidige inbewaringstelling niet ziet op terugkeer en dus niet is opgelegd op basis van het terugkeerbesluit. De staatssecretaris heeft eiser namelijk in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, onder b, van de Vw 2000. Eiser zit dus in bewaring met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, wegens risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Zoals de staatssecretaris verder terecht stelt kan het herzieningsverzoek dat betrekking heeft op het terugkeerbesluit van 29 maart 2017 de rechtmatigheid van de nu ter toetsing voorliggende maatregel van bewaring daarom niet raken. De staatssecretaris heeft ter zitting nog (ten overvloede) toegelicht dat hij het herzieningsverzoek betrekt bij de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag van eiser.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
8. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris ter zitting de zware grond 3a heeft laten vallen. Deze grond is namelijk volgens de staatssecretaris weliswaar wel aangekruist, maar niet gemotiveerd in de maatregel van bewaring.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag mogen leggen. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag legt heeft eiser zich namelijk na de opheffing van zijn inbewaringstelling op 21 april 2021 niet uit zichzelf gemeld bij de korpschef. Dat kan worden aangemerkt als onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Dat eiser, zoals hij stelt, altijd bij zijn moeder heeft verbleven, doet aan de feitelijke juistheid van de zware grond 3b niet af. Ook de zware grond 3i kan aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Ook deze grond is feitelijk juist. Anders dan eiser stelt heeft hij door te zeggen dat hij niet terug kan keren naar Marokko namelijk wel degelijk aangegeven niet aan zijn verplichting tot terugkeer te zullen (of kunnen) voldoen. Voor deze gronden is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [3] De gronden 3b en 3i kunnen de maatregel van bewaring zelfstandig dragen. Wat eiser tegen de overige gronden heeft aangevoerd kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris een lichter middel moeten opleggen?
10. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten opleggen. Eiser betoogt dat in zijn situatie een meldplicht passender is. Hij heeft namelijk een vaste woon- en verblijfplaats bij zijn moeder. Dit adres is ook bekend bij de politie. Daarnaast heeft de staatssecretaris volgens eiser onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen. Eiser woont al vanaf zijn kinderjaren in Nederland. Hij weet niets over Marokko en heeft geen enkele band met dat land. Eisers familie in Nederland is zijn sociale vangnet en zonder hen kan hij zich niet redden. Dat privéleven kan eiser niet uitoefenen in Marokko. Eiser kan ook niet altijd voor zichzelf zorgen en is daarvoor afhankelijk van derden. Die derden heeft hij niet in Marokko.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft voldoende en kenbaar gemotiveerd in de gronden van de maatregel van bewaring waarom een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De staatssecretaris heeft zich gelet op die gronden terecht op het standpunt gesteld dat er een risico bestaat op onttrekking. Een eventuele meldplicht en bekende verblijfplaats bieden onvoldoende garantie dat eiser zich niet zal onttrekken aan toezicht. De argumenten die eiser aanvoert ten aanzien van zijn terugkeer naar Marokko zien niet op de huidige maatregel van bewaring. Onderhavige maatregel is namelijk opgelegd met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag, wegens risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De staatssecretaris heeft het belang van eiser om niet terug te keren naar Marokko daarom terecht niet betrokken bij het opleggen van de huidige maatregel van bewaring.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
11. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep tegen het aanvullende terugkeerbesluit is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet ingaat op de door eiser aangevoerde beroepsgronden tegen dit besluit.
12.1.
Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd om van het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit kennis te nemen;
- verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over de maatregel van bewaring gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden het aanvullende terugkeerbesluit gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155.
2.ABRvS 28 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2895.
3.Vergelijk ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.