ECLI:NL:RBDHA:2023:16241
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Toekenning van transitievergoeding en afwijzing van wettelijke verhoging in arbeidszaak
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werknemer en een werkgever. De werknemer, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. Zoutberg, verzocht de kantonrechter om de werkgever te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 1.206,84 netto, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente. De werkgever, vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Steenbergen, is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
De werknemer was in dienst bij de werkgever van 1 januari 2022 tot 31 mei 2023, en de arbeidsovereenkomst was voor bepaalde tijd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever op grond van artikel 7:673 BW een transitievergoeding verschuldigd is, aangezien de arbeidsovereenkomst is geëindigd zonder verlenging. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het verzoek van de werknemer tijdig is ingediend, binnen drie maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter heeft het verzoek van de werknemer toegewezen, maar de gevorderde wettelijke verhoging over de transitievergoeding afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de transitievergoeding geen “in geld vastgesteld loon” is in de zin van artikel 7:625 BW, en dat de wettelijke verhoging alleen verschuldigd is over het loon. De wettelijke rente over de transitievergoeding is toegewezen vanaf 1 juli 2023. De werkgever is veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die zijn begroot op € 615,00, inclusief het salaris van de gemachtigde. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.