ECLI:NL:RBDHA:2023:16208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.13288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een minderjarige jongen uit Afghanistan en de beoordeling van risico op rekrutering door de Taliban

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige jongen uit Afghanistan. De eiser, die in 2008 is geboren, heeft een asielaanvraag ingediend op 12 september 2022, waarbij hij aanvoert dat zijn vader, die voor de gouverneur van Kabul werkte, door de Taliban is mishandeld en dat hij vreest voor rekrutering bij terugkeer naar Afghanistan. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat hij de verklaringen van de eiser over de werkzaamheden van zijn vader als summier en ongeloofwaardig heeft beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris onvoldoende doorgevraagd heeft naar relevante feiten en omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris opnieuw op de asielaanvraag moet beslissen, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris niet verplicht is om de asielvergunning te verlenen, maar dat hij de eiser wel opnieuw moet horen en voldoende moet doorvragen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser toegewezen aan de staatssecretaris, die deze moet vergoeden aan de rechtsbijstandverlener.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13288

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (staatssecretaris)

(gemachtigde: mr. M.H.S. Volker).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft de staatssecretaris eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 verleend. Ook heeft de staatssecretaris aan eiser geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het beroep met zaaknummer NL23.25633, op 4 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J.P.M. Bongaarts, als waarnemer van zijn gemachtigde, en zijn voogd W. van der Sangen. Als tolk is verschenen S. Helmand. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling

1. De rechtbank verklaart het beroep tegen de weigering van de asielvergunning gegrond. Dit betekent dat de staatssecretaris opnieuw op de asielaanvraag moet beslissen. Ter voorlichting aan partijen merkt de rechtbank op dat de staatssecretaris niet verplicht is om de asielvergunning te verlenen. De staatssecretaris kan bij het nieuwe besluit beslissen om de asielaanvraag opnieuw te weigeren. Wel moet de staatssecretaris eiser dan eerst opnieuw horen en bij hem voldoende doorvragen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Overwegingen

2. Eiser is een minderjarige jongen, geboren op [geboortedatum] 2008, met de Afghaanse nationaliteit. Op 12 september 2022 heeft hij de asielaanvraag gedaan die in deze procedure aan de orde is.
Het asielrelaas
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – ten grondslag gelegd dat zijn vader vier of vijf jaar voor de machtsovername door de Taliban werkte voor de gouverneur van Kabul. Hij heeft verklaard dat zijn vader werkzaam was als lijfwacht van de gouverneur en diens boomgaard en huis bewaakte. Tijdens de machtsovername door de Taliban is zijn vader twee keer opgepakt en door de Taliban mishandeld, aldus eiser. Toen de vader voor de tweede keer vrij kwam, is het gezin gevlucht via Iran. Onderweg is eiser in Iran gescheiden geraakt van zijn ouders en broertjes en zusjes. Uiteindelijk zijn zij teruggekeerd naar hun oude adres in Afghanistan en is eiser als enige doorgereisd naar Europa. Eiser is bang dat hij bij terugkeer in Afghanistan zal worden gerekruteerd en dat zijn verblijf in het buitenland hem problemen zal geven.
Het standpunt van de staatssecretaris
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met de Taliban vanwege werkzaamheden van de vader van eiser.
4.1.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Het tweede relevante element heeft de staatssecretaris ongeloofwaardig geacht. De reden daarvoor is dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser over het werk van zijn vader summier en algemeen heeft geacht. Daarbij heeft de staatssecretaris erop gewezen dat eiser de naam van de gouverneur niet kent, dat hij weinig informatie heeft over de drie collega’s van zijn vader behalve dat er één is overleden en de twee anderen in Turkije verblijven, dat eiser niet heeft verklaard hoe vaak zijn vader meeging met de gouverneur en waarheen, en dat hij geen documenten heeft overgelegd over het werk van zijn vader. Ook heeft de staatssecretaris het ongeloofwaardig geacht dat de vader na de machtsovername door de Taliban vanwege zijn werk is gearresteerd. Daarbij heeft de staatssecretaris erop gewezen dat vader met zijn gezin legaal het land kon verlaten ondanks dat zij onderweg naar Iran tweemaal door de Taliban zijn gecontroleerd. Ook heeft de staatssecretaris er belang aan gehecht dat het gezin sinds de terugkeer in het oude huis geen problemen heeft ondervonden.
4.2.
Verder heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit overwogen dat eiser bij terugkeer in Afghanistan geen reëel risico op ernstige schade loopt. De staatssecretaris heeft het namelijk niet aannemelijk geacht dat hij zal worden gerekruteerd door de Taliban, nu hij voorheen niet door een militie of het leger is opgeroepen en de Taliban tot op heden ook niet op zoek is naar hem. Ook heeft de staatssecretaris overwogen dat het enkele verblijf in het buitenland naar verwachting ook geen problemen voor eiser zal opleveren, nu zijn gezinsleden geen problemen hebben ondervonden.
Het standpunt van eiser
5. Eiser richt zich in beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag. Eiser wijst erop dat binnen het gezin – zoals gebruikelijk in Afghanistan – niet wordt gesproken over het werk van vader, net zo min als over politiek. Eiser leidt uit het bestreden besluit af dat de staatssecretaris niet betwist dat zijn vader de boomgaard en de woning van de gouverneur bewaakte. Verder betoogt eiser dat het niet ongeloofwaardig is dat het gezin ondanks de controleposten van de Taliban kon vluchten naar Iran, nu de repressie vooral op lokaal niveau plaatsvindt en er geen landelijke namenlijsten bij de grensposten liggen. Voor zover de staatssecretaris heeft overwogen dat de terugkeer naar het oude adres niet tot problemen heeft geleid, wijst eiser erop dat hij heeft gehoord dat de Taliban de dag na het nader gehoor alweer voor de deur van het ouderlijk huis stond. Over het risico dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan loopt, voert eiser aan dat in de tijd dat hij daar nog woonde, meerdere jongeren uit zijn woonplaats door de Taliban zijn geronseld.
Toetsingskader
6. Op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de staatssecretaris bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder andere in te willigen dan wel af te wijzen. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, worden verleend aan de vreemdeling:
- die verdragsvluchteling is; of
- die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1º doodstraf of executie;
2º folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3º ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
7. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Heeft de staatssecretaris de feiten en omstandigheden voldoende onderzocht?
8. Voor de beoordeling van het beroep over het tweede element – de problemen met de Taliban vanwege de werkzaamheden van de vader van eiser – stelt de rechtbank voorop dat in artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn [1] is bepaald dat de lidstaten van de verzoeker verlangen dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient; de lidstaat heeft tot taak om de relevante elementen van het verzoek in samenwerking met de verzoeker te beoordelen. De rechtbank overweegt dat deze samenwerkingsplicht voor de staatssecretaris inhoudt dat als de door de vreemdeling aangevoerde elementen om wat voor reden dan ook niet volledig, actueel of relevant zijn, de staatssecretaris actief met hem moet samenwerken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen onderbouwen. [2] De staatssecretaris en de vreemdeling moeten gezamenlijk voorkomen dat bepaalde relevante feiten en omstandigheden ten onrechte niet aan het licht komen, bijvoorbeeld doordat een vreemdeling bepaalde gegevens niet deelt of doordat een gehoormedewerker tijdens het gehoor over relevante gegevens onvoldoende doorvraagt. Verder moet de staatssecretaris rekening houden met de persoonlijke achtergrond, herkomst en sociale omgeving van een vreemdeling.
9. In het geval van eiser stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris als reden voor de ongeloofwaardigheid niet heeft gegeven dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Reden voor de ongeloofwaardigheid is dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser te summier en algemeen vindt: in wezen wordt hem tegengeworpen dat hij niet meer heeft verklaard dan hij heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter van een vijftienjarige zoals eiser niet zonder meer worden verwacht dat hij spontaan meer verklaart dan hij heeft gedaan. Eiser heeft steeds antwoord gegeven op de gestelde vragen en het lag op de weg van de hoormedewerker - zeker gelet op eisers jonge leeftijd - om bij onduidelijkheden of een te beperkt antwoord voldoende aanvullende vragen aan eiser te stellen. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser tijdens het nader gehoor de vragen van de hoormedewerker niet altijd leek te begrijpen, of deze nogal letterlijk of heel beperkt opvatte. De hoormedewerker moest daardoor geregeld dezelfde vraag op verschillende manieren stellen om een duidelijk antwoord te krijgen. Dat antwoord werd dan echter uiteindelijk wel door eiser gegeven. Op het moment dat eiser op elke vraag steeds een antwoord geeft, dat niet tegenstrijdig is met zijn andere verklaringen, en hij niet stopt met antwoorden, ziet de rechtbank niet in dat eiser het verwijt kan worden gemaakt onvoldoende te hebben verklaard. Weliswaar is het aan eiser om met zijn verklaringen zijn asielrelaas aannemelijk te maken, maar gelet op de onder 8 genoemde samenwerkingsplicht en gelet op de jonge leeftijd van eiser, kan naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat onvoldoende is verklaard niet worden getrokken indien eiser wel steeds een op zich (in ieder geval ogenschijnlijk) juist antwoord op een vraag geeft.
10. Dat niet altijd voldoende is doorgevraagd, speelt onder andere bij de verklaringen van eiser over het werk van zijn vader. De staatssecretaris heeft aan eiser tegengeworpen dat toen hij werd gevraagd naar de drie collega’s van zijn vader, hij enkel verklaarde dat één van hen al voor de machtsovername was doodgeschoten door de Taliban en dat de andere twee in Turkije waren. De rechtbank stelt echter vast dat eiser blijkens het verslag van het nader gehoor op een later moment, zonder daarnaar te zijn gevraagd, opmerkt dat de collega’s oorspronkelijk uit een andere provincie kwamen dan zijn vader, namelijk Parwan. Tijdens het nader gehoor is daar niet op ingehaakt. De rechtbank sluit niet uit dat eiser meer weet over de collega’s en mogelijk ook het werk van zijn vader dan wat door de gestelde vragen naar voren is gekomen.
11. Ook wordt voor de rechtbank uit het nader gehoor niet duidelijk hoe de leefsituatie voor de individuele gezinsleden is sinds ze zijn teruggekeerd naar hun oude huis in Afghanistan. In het nader gehoor verklaart eiser dat zijn familie daar zit ondergedoken. Wat hij daaronder precies verstaat, wordt niet aan hem gevraagd. Dat zou mogelijk duidelijkheid hebben gegeven, gelet ook op de opmerking van eiser ter zitting dat hij met zijn moeder wel geregeld contact heeft, maar zijn vader maar eenmaal telefonisch heeft gesproken, en dat ook zijn moeder niet weet waar zijn vader is. In dat kader heeft de tolk opgemerkt dat het in de Afghaanse taal gebruikelijk is om over ouders als geheel te spreken, in de zin van bijvoorbeeld “bellen met thuis”. De rechtbank kan niet uitsluiten dat de vertaalslag tot misverstanden heeft geleid.
12. Ook een voorbeeld uit het nader gehoor waarin doorvragen mogelijk meer informatie zou hebben opgeleverd, is de rekrutering waar eiser voor vreest. In het nader gehoor heeft hij verklaard dat een aantal jongens van zijn dorp is geronseld door de Taliban. Ook heeft hij verklaard dat zijn neven zijn meegenomen door de Taliban om deel te nemen aan de gevechten. Eiser had nader bevraagd kunnen worden over de precieze omstandigheden waaronder zijn dorpsgenoten en neven zijn geronseld. In dat verband merkt de rechtbank op dat in het Algemeen Ambtsbericht over Afghanistan van juni 2023 is vermeld dat volgens het US DOS mensenrechtenrapport het aantal kindsoldaten dat gerekruteerd werd door de Taliban steeg in 2022, en dat volgens het rapport van de VN speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Afghanistan er aanwijzingen waren voor een aanzienlijke stijging in de rekrutering en het gebruik van kindsoldaten in 2022. Ook is in het ambtsbericht vermeld dat in de verslagperiode jongens die in moeilijke economische omstandigheden leefden, de gewapende strijd wel als een weg tot een beter leven zagen, en dat er geen gecentraliseerde infrastructuur of organisatie is om kinderen te helpen, waardoor Afghaanse kinderen een verhoogd risico lopen op ronseling door gewapende groeperingen en mensenhandel. Ook om die reden vindt de rechtbank het van belang dat er meer duidelijkheid komt over de leefsituatie van de gezinsleden van eiser en daarmee het risico op rekrutering voor eiser.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij het nader gehoor eiser door de vraagstelling niet op alle punten voldoende in de gelegenheid is gesteld om de relevante feiten en omstandigheden naar voren te brengen. De staatssecretaris heeft door het bestreden besluit te baseren op het verslag van het nader gehoor dan ook gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Vanwege de aard en inhoud van het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
15. Ter voorlichting aan partijen wijst de rechtbank erop dat de staatssecretaris de vergunning alsnog kan verlenen of opnieuw kan weigeren als daartoe grond bestaat. Voorafgaand aan verlening van de vergunning kan een nader gehoor plaatsvinden, maar dat hoeft niet. Voorafgaand aan weigering van de vergunning moet een nader gehoor plaatsvinden waarin voldoende is doorgevraagd.
16. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van F.G.A. Claessen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 26 oktober 2023
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011
2.Zie de uitspraak van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2333, ov. 7.1 e.v., en het daarin genoemde arrest M. tegen Ierland van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 november 2012, ECLI:NL:2012:744, pt. 66-68.