In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 oktober 2023, wordt de zaak behandeld van een vrouw die een verblijfsvergunning aanvraagt om in Nederland te blijven bij haar minderjarige kind met de Nederlandse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder haar aanvraag afgewezen, maar de rechtbank oordeelt dat deze afwijzing onterecht was. De rechtbank stelt vast dat de vrouw, die de Ugandese nationaliteit heeft, voldoende bewijs heeft geleverd van haar identiteit en nationaliteit, ondanks de twijfels van de staatssecretaris. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn standpunt dat er sprake is van fraude en misbruik van het Unierecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de rechten van het minderjarige kind. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.511,- toegewezen.