ECLI:NL:RBDHA:2023:16198

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.7371 (beroep) en NL23.7372 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling verblijfsvergunning voor moeder van minderjarig Nederlands kind

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 oktober 2023, wordt de zaak behandeld van een vrouw die een verblijfsvergunning aanvraagt om in Nederland te blijven bij haar minderjarige kind met de Nederlandse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder haar aanvraag afgewezen, maar de rechtbank oordeelt dat deze afwijzing onterecht was. De rechtbank stelt vast dat de vrouw, die de Ugandese nationaliteit heeft, voldoende bewijs heeft geleverd van haar identiteit en nationaliteit, ondanks de twijfels van de staatssecretaris. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn standpunt dat er sprake is van fraude en misbruik van het Unierecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de rechten van het minderjarige kind. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.511,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.7371 (beroep) en NL23.7372 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres/verzoekster] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres),

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Fakili).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep en het daarmee samenhangende verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsdocument op grond van artikel 20 van het VWEU [1] .
1.2
Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 10 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 28 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiseres hoeft dus geen griffierecht te betalen in deze procedure.
3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres tot het verlenen het verblijfsdocument. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt zij uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
5. Eiseres stelt op [geboortedag] 1991 te zijn geboren en de Ugandese nationaliteit te bezitten. Zij heeft eerder in Nederland een asielprocedure en twee procedures op grond van artikel 64 van de Vw [2] doorlopen. De asielprocedure en de eerste procedure op grond van artikel 64 van de Vw hebben niet tot een verblijfsrecht geleid. De tweede procedure op grond van artikel 64 van de Vw heeft geleid tot uitstel van vertrek, geldig van 2 oktober 2020 tot 8 januari 2021. Eiseres heeft gedurende haar verblijf in Nederland twee kinderen – een dochter en een zoon – gekregen. Het tweede kind van eiseres, de zoon, [zoon] , geboren op [geboortedatum] , is erkend door een Nederlandse vrouw en heeft daardoor de Nederlandse nationaliteit verkregen. Op grond van het arrest Chavez-Vilchez [3] meent eiseres aanspraak te maken op een verblijfsrecht omdat zij alleenstaande ouder is van de zoon. Verweerder volgt eiseres daar niet in omdat volgens hem niet is voldaan aan de vereisten die zijn beleid stelt voor de afgifte van een verblijfsdocument op grond van artikel 20 van de VWEU, nu de gestelde identiteit en nationaliteit van eiseres niet aannemelijk zijn. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in deze procedure sprake is van fraude en misbruik van het Unierecht omdat eiseres volgens verweerder haar zoon door een Nederlandse heeft laten erkennen enkel om een verblijfsrecht te verkrijgen. Eiseres kan zich daar niet mee verenigen.
De identiteit en nationaliteit van eiseres
6. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de identiteit en nationaliteit van eiseres niet aannemelijk zijn. Daartoe betoogt eiseres dat zij zich al in het verleden met haar nationaal paspoort heeft gelegitimeerd bij verweerder en verweerder ook het paspoort enige tijd in zijn bezit heeft gehad.
7. Verweerder heeft in het bestreden ten aanzien van de identiteit en nationaliteit van eiseres samengevat de volgende omstandigheden betrokken. Eiseres heeft in de bestuurlijke fase te kennen gegeven een nieuw biometrisch paspoort nodig te hebben omdat haar oude paspoort, dat door verweerder werd ingehouden in verband met haar vertrekprocedure, niet meer gebruikt mocht worden voor internationale reizen en omdat zij een paspoort nodig had voor de erkenning van haar zoon. Eiseres heeft – volgens haar verklaringen – een nieuw paspoort aangevraagd, hetgeen op 11 april 2022 is afgegeven. Verweerder heeft daarover overwogen dat Uganda al in 2019 biometrische paspoorten heeft ingevoerd en hij niet begrijpt waarom eiseres het paspoort nodig zou hebben voor de erkenning, nu eiseres desnoods ook een kopie van het paspoort dat nog bij verweerder lag had kunnen overleggen. Daarnaast heeft eiseres niet naar Uganda kunnen reizen om biometrie af te staan en heeft zij te kennen gegeven dat het nieuwe paspoort via een vriendin is aangevraagd. Eiseres zou verder het paspoort dat door verweerder werd ingehouden nodig hebben gehad bij de aanvraag voor het nieuwe paspoort, maar het door verweerder ingehouden paspoort werd pas op 28 april 2022 aan eiseres teruggegeven; dus na de dag waarop het nieuwe paspoort was afgegeven. De wijze waarop eiseres haar nieuwe paspoort zou hebben verkregen komt ook niet overeen met de bij verweerder bekende informatie over hoe de procedure voor het verkrijgen van een nieuw paspoort normaliter verloopt. Tenslotte heeft eiseres ook onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van de echtheid van het paspoort, nu zij niet is verschenen voor een hoorzitting teneinde de bij verweerder gerezen twijfels naar aanleiding van de door eiseres verschafte informatie weg te nemen. Zij laat ook geen ruimte toe voor het onderzoeken van het nieuwe paspoort, want wegens het niet intrekken van een door haar ingediende ingebrekestelling moet verweerder de zaak spoedig afwikkelen. Deze omstandigheden maken dat verweerder de identiteit en nationaliteit van eiseres niet aannemelijk acht.
8.1
Uit het beleid van verweerder [4] volgt dat aan de volgende vier cumulatieve voorwaarden dient te zijn voldaan om als derdelander, die ouder is van een minderjarig Nederlands kind, een afgeleid verblijfsrecht te kunnen ontlenen aan artikel 20 van het VWEU:
de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
8.2
De rechtbank beperkt zich in deze overweging tot de beantwoording van de vraag of verweerder terecht heeft tegengeworpen dat niet is voldaan aan de hierboven onder a genoemde voorwaarde omdat verweerder ten aanzien van de overige voorwaarden geen inhoudelijk overwegingen in het bestreden besluit heeft genomen. De rechtbank merkt daarbij op dat – anders dan uit het beleid naar voren komt – voldoende is dat een vreemdeling zijn identiteit aannemelijk maakt met een geldig document voor grensoverschrijding of andere middelen. [5] Hoewel de rechtbank begrijpt dat de in rechtsoverweging 7 genoemde omstandigheden hebben kunnen maken dat bij verweerder vragen zijn gerezen over de wijze waarop eiseres haar nieuwe paspoort heeft verkregen en er twijfels zijn ontstaan over de echtheid ervan, kan dat naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat de identiteit en nationaliteit van eiseres niet aannemelijk zijn gemaakt. Tijdens de asielprocedure van eiseres in Nederland heeft zij meerdere documenten overgelegd die haar identiteit en nationaliteit kunnen staven. Deze documenten, te weten het eerste nationale paspoort (dat verweerder in zijn bezit heeft gehad), een nationale identiteitskaart en een rijbewijs van eiseres, zijn door Bureau Documenten onderzocht. In de bestuurlijke fase van de huidige procedure is ook de geboorteakte van eiseres onderzocht. Deze documenten zijn allen echt bevonden. Dit maakt dat naar het oordeel van de rechtbank de identiteit en nationaliteit van eiseres aannemelijk zijn gemaakt. De omstandigheden die verweerder heeft aangehaald zouden – in het licht van die echt bevonden documenten – vooralsnog in het ergste geval erop kunnen wijzen dat het nieuwe paspoort dat eiseres heeft verkregen niet echt is. Indien dit het geval is, zou dat eventueel kunnen leiden tot strafrechtelijke gevolgen, maar niet tot het oordeel dat eiseres niet is wie zij stelt te zijn en niet de nationaliteit heeft die zij stelt te hebben. Verweerder heeft gelet op het voorgaande voor dat standpunt onvoldoende informatie en onderbouwing aangedragen. Deze beroepsgrond slaagt.
Heeft verweerder op grond van door hem geconstateerde misbruik en fraude de aanvraag van eiseres mogen afwijzen?
9. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte haar aanvraag tot het verlenen van het gevraagde verblijfsdocument heeft afgewezen, nu verweerder met het bestreden besluit niet betwist dat de zoon van eiseres de Nederlandse nationaliteit heeft en eiseres de enige verzorger is van de zoon.
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit uitgebreid toegelicht dat en waarom eiseres volgens hem, tijdens de procedure van de aanvraag van eiseres om een verblijfsdocument op grond van artikel 20 van het VWEU, sprake is geweest van misbruik van het Unierecht en fraude en zich onder verwijzing naar Europese rechtspraak [6] op het standpunt gesteld dat op grond daarvan de aanvraag van eiseres dient te worden afgewezen. Kortgezegd komen de redenen voor verweerder om tot de conclusie te komen dat sprake is geweest van misbruik van het Unierecht en fraude erop neer dat eiseres volgens hem de zoon zou hebben laten erkennen door een Nederlandse met als enkel doel om op grond van de Nederlandse nationaliteit die het kind daardoor toekomt een verblijfsrecht te verkrijgen. Hij heeft daarvoor diverse aanknopingspunten. Verweerder heeft verder een belangenafweging uitgevoerd en is tot de conclusie gekomen dat de gevolgen van zijn beslissing niet onevenredig zijn omdat eiseres geen familieleden met verblijfsrecht in Nederland heeft, de zoon van eiseres jong is en buiten Nederland in een veilige en betrokken omgeving kan opgroeien en hij – wanneer hij daartoe oud genoeg is – zijn Unierechten kan uitoefenen.
11.1
De rechtbank overweegt allereerst dat het verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez, waarop eiseres een beroep doet, een afgeleid recht is dat voortvloeit uit en dus onlosmakelijk verbonden is met het recht van de Unieburger aan wie dat verblijfsrecht wordt ontleend – in dit geval de zoon van eiseres – op uitoefening van de hem toekomende rechten op grond van het Unierecht. [7] De rechtbank overweegt verder dat artikel 20 van het VWEU zich verzet tegen nationale maatregelen, waaronder beslissingen tot weigering van verblijf van familieleden van een Unieburger, die tot gevolg hebben dat die Unieburger het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan zijn status van burger van de Unie ontleende rechten. [8] Daarnaast overweegt de rechtbank in verband daarmee dat, bij weigering van het verblijf van een derdelander, ouder van een jonge Unieburger, sprake is van een met het Unierecht strijdige situatie wanneer de derdelander daadwerkelijke zorg over de Unieburger heeft en er een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen de Unieburger en de derdelander. [9]
11.2
Hoewel de rechtbank het belang dat verweerder heeft bij het tegengaan van misbruik van het Unierecht en fraude begrijpt, overweegt zij dat de rechten die op grond van het arrest Chavez-Vilchez beschermd dienen te worden, in de eerste plaats de rechten van de Unieburger zijn, in dit geval de zoon van eiseres. In verband daarmee overweegt de rechtbank verder dat verweerder met het bestreden besluit niet bestrijdt dat de zoon van eiseres de Nederlandse nationaliteit heeft. De Staat heeft ook een Nederlands paspoort afgegeven ten behoeve van de zoon. De argumenten die verweerder aandraagt in het kader van fraude en misbruik kunnen niet afdoen aan het feit dat de zoon op dit moment de Nederlandse nationaliteit bezit en hem op grond van artikel 20 van het VWEU het Unieburgerschap toekomt en daarmee het recht op uitoefening van de daaruit voortvloeiende rechten. Dat hem die rechten toekomen, heeft verweerder ook beaamd met zijn standpunt in het bestreden besluit dat de zoon zijn rechten kan uitoefenen wanneer hij daartoe oud genoeg is. Niet is gebleken dat het Nederlanderschap – en daarmee het Unieburgerschap – van de zoon is of zal worden ingetrokken. Evenmin is gebleken dat verweerder het Openbaar Ministerie heeft verzocht om ex artikel 1:205, tweede lid, jo. artikel 1:205a, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek een verzoek in te dienen om de erkenning te vernietigen wegens strijd met de openbare orde. Ook is gesteld noch gebleken dat dat voor verweerder onmogelijk is, terwijl die weg naar het oordeel van de rechtbank de meest geëigende weg is voor het door verweerder beoogde doel, met name gelet op artikel 14, zesde lid, gelezen in verbinding met artikel 4, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
11.3
Zolang de zoon van eiseres de Nederlandse nationaliteit bezit en daarmee het Unieburgerschap dient verweerder hiermee in zijn besluitvorming rekening te houden. Verweerder heeft op dit punt het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd, waardoor de beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit op twee punten in strijd is met 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dit betekent dat verweerder bij afwijzing van toekenning van een verblijfsrecht aan eiseres zal moeten motiveren dat ofwel niet is voldaan aan de vereisten zoals genoemd in overweging 8.1 hiervoor, ofwel dat wel aan de vereisten is voldaan maar dat alsnog van de zoon van eiseres, die Unieburger is en daarmee aanspraak kan maken op de aan hem uit hoofde van het Unieburgerschap toekomende rechten, kan worden verwacht dat hij zich met zijn moeder laat verwijderen uit de Unie. De rechtbank geeft verweerder vier weken om een nieuw besluit te nemen.
13. Omdat met deze uitspraak op het beroep is beslist, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
14. Omdat eiseres geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht aan haar te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres wel een vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Als aan eiseres toevoeging is verleend, moet verweerder de vergoeding aan de rechtsbijstandverlener betalen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.511,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Faulborn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:433.
6.Arrest Altun van 6 februari 2018, ECLI:EU:C:2018:63, en arrest Cussens van 22 november 2017, ECLI:EU:C:2017:881, van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
7.Zie het arrest Chavez-Vilchez, punten 62 en 64 en de aldaar aangehaalde rechtspraak.
8.Zie de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken Zambrano van 8 maart 2011, ECLI:EU:C:2011:124, punt 42, en O e.a. van 6 december 2012, ECLI:EU:C:2012:776, punt 45, en de aldaar aangehaalde rechtspraak.
9.Zie het arrest Chavez-Vilchez, punt 70.