ECLI:NL:RBDHA:2023:16159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/643224/KG RK 23-265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter mr. D.R. van der Meer in bestuursrechtelijke zaken

Op 22 maart 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. D.R. van der Meer, rechter in deze rechtbank. Het verzoek tot wraking werd ingediend door [partij in de hoofdzaak] op 13 februari 2023, en betrof verschillende hoofdzaken die aanhangig waren bij het team bestuursrecht. De wrakingskamer heeft het verzoek als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die de wraking van de rechter konden rechtvaardigen. De wrakingskamer merkte op dat de verzoeker geen concrete onderbouwing heeft gegeven voor de gestelde tegenstrijdigheid en bevooroordeeldheid van de rechter. Dit is in strijd met de wettelijke vereisten voor een wrakingsverzoek, dat vereist dat de verzoeker op het moment van indienen concrete feiten en omstandigheden aanvoert.

Daarnaast werd opgemerkt dat [partij in de hoofdzaak] in het verleden al veel wrakingsverzoeken had ingediend, wat leidde tot de conclusie dat hij het middel van wraking misbruikte om de voortgang van de procedures te frustreren. De wrakingskamer besloot dat een volgend wrakingsverzoek van [partij in de hoofdzaak] in de hoofdzaken niet meer in behandeling zal worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023-31
zaak- /rekestnummer: C/09/643224 / KG RK 23-265
Beslissing van 22 maart 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. D.R. van der Meer,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Op 13 februari 2023 heeft [partij in de hoofdzaak] (hierna: [partij in de hoofdzaak] ) per e-mail een wrakingsverzoek ingediend in verschillende hoofdzaken die aanhangig zijn bij team bestuursrecht van deze rechtbank. Deels is [partij in de hoofdzaak] zelf partij in deze hoofdzaken, deels hebben de hoofdzaken betrekking op andere personen, onder wie verzoeker.
1.2.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek per persoon op wie de hoofdzaken betrekking hebben aangemerkt als een afzonderlijk verzoek. Voor zover het verzoek betrekking heeft op de hoofdzaken waarin verzoeker partij is, wordt in onderhavige beslissing, onder bovenvermeld wrakingsnummer en zaak-/rekestnummer, beslist.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers SGR 21/408, SGR 21/4781, SGR 21/4814, SGR 22/7331 en SGR 22/7330 tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: de hoofdzaken).
2.2.
Het verzoek is per e-mail ingediend door [partij in de hoofdzaak] en de inhoud van die e-mail luidt als volgt:
“L.S.,
Zoals aangegeven wraak ik dhr. Van der Meer in alle ondergenoemde zaken. Ook als er geen hoorzitting plaats vindt wraak ik dhr. Van der Meer. Dit betekent dat hij dus niet zomaar uitspraken mag doen zonder dat altijd het wrakingsverzoek wordt behandeld. De tegenstrijdigheid en bevooroordeeldheid heeft dit ons doen besluiten. Ik moet de zaak nummers noemen bij dezen hebt u dezen allemaal. Zoals aangegeven lijkt het ons verstandig dhr. Van der Meer niet meer op de zaken te zetten, maar dat is de keuzen die u hebt.
Cura ut valeas,
[partij in de hoofdzaak] ”
Onder deze tekst noemt [partij in de hoofdzaak] van vijf verschillende personen (onder wie verzoeker) nummers van zaken van die personen die bij de rechtbank, team bestuursrecht, in behandeling zijn.

3.De beoordeling

Vooraf
3.1.
Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat [partij in de hoofdzaak] in het verleden heeft opgetreden als gemachtigde van onder meer verzoeker (zie ook Rechtbank Den Haag 10 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10436). Het is de wrakingskamer niet gebleken dat [partij in de hoofdzaak] ook in de hoofdzaken (op dit moment) als gemachtigde van verzoeker optreedt. De wrakingskamer ziet echter aanleiding een inhoudelijk oordeel over de vraag of [partij in de hoofdzaak] al dan niet is gemachtigd verzoeker in deze wrakingsprocedure te vertegenwoordigen in het midden te laten.
Toetsingskader
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
Inhoudelijke beoordeling
3.3.
In het verzoek tot wraking staat alleen dat “de tegenstrijdigheid en bevooroordeeldheid” reden was om het wrakingsverzoek in te dienen. Dit wordt op geen enkele wijze onderbouwd. Aan het verzoek tot wraking zijn dan ook geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd die tot wraking van de rechter kunnen leiden. De wet schrijft voor dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek bekend zijn geworden en dat deze tegelijk moeten worden voorgedragen. Het wrakingsverzoek voldoet evenmin aan dit voorschrift.
3.4.
Het voorgaande brengt mee dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
Wrakingsverbod voor [partij in de hoofdzaak] als gemachtigde
3.5.
Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat [partij in de hoofdzaak] zeer veel wrakingsverzoeken indient. In bovenvermelde e-mail heeft hij voor vijf verschillende personen in ruim 50 zaken een wrakingsverzoek ingediend. Daarnaast heeft hij voor zichzelf ook al per e-mail van 10 januari 2023 in zeven verschillende zaken een wrakingsverzoek ingediend. Deze verzoeken zijn bij beslissingen van 7 februari 2023 en 28 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft hij per e-mail van 5 maart 2023 nogmaals een verzoek tot wraking van de rechter ingediend in drie verschillende zaken. De wrakingsverzoeken die [partij in de hoofdzaak] na 10 januari 2023 heeft ingediend bevatten geen concrete wrakingsgronden, maar wel een herhaling van reeds eerder ingediende wrakingsgronden. Gezien de grote hoeveelheid wrakingsverzoeken die [partij in de hoofdzaak] indient en de onderbouwing daarvan, concludeert de wrakingskamer dat hij het middel van wraking gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven en met geen ander doel dan het frustreren van de voortgang van de procedures. Daarmee is sprake van misbruik. Gelet hierop ziet de wrakingskamer aanleiding te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in de hoofdzaken dat wordt ingediend door [partij in de hoofdzaak] als gemachtigde van verzoeker niet meer in behandeling genomen zal worden.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1 genoemde zaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek ingediend door [partij in de hoofdzaak] in de onder 2.1 genoemde zaken niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
  • verzoeker;
  • [partij in de hoofdzaak] ;
  • de wederpartij in de hoofdzaken;
  • de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, S.M. Krans en R.G.C. Veneman, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.