ECLI:NL:RBDHA:2023:16139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
AWB23/6299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verlenging gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 27 oktober 2023, wordt het beroep van eiser, een vreemdeling uit Bangladesh, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verlenging van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag ingediend op 24 juni 2022, maar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze afgewezen op basis van het feit dat er niet tijdig een vacaturemelding was gedaan. De afwijzing werd bevestigd in een bestreden besluit van 16 mei 2023, na een bezwaarprocedure.

De rechtbank heeft op 26 september 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris, aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat de vacaturemelding niet drie weken voor de aanvraag was gedaan, zoals vereist volgens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Eiser had pas op 18 januari 2023 een vacature gemeld, wat te laat was om aan de voorwaarden te voldoen.

De rechtbank overweegt verder dat de argumenten van eiser, waaronder een beroep op het vertrouwensbeginsel, niet opgaan. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er een toezegging is gedaan dat een vacaturemelding niet nodig was. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de aanvraag op juiste gronden heeft afgewezen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van het beleid af te wijken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/6299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B. van Dijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal - de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep gericht tegen de afwijzing van de aanvraag die ten behoeve van eiser is ingediend door zijn werkgever, [referent] (de referent).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 30 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 mei 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Ook was de referent aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser, afkomstig uit Bangladesh, is met ingang van 1 augustus 2020 in het bezit gesteld van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) met een geldigheidsduur van 1 augustus 2020 tot 1 augustus 2022. Een dergelijke vergunning wordt verleend onder voorwaarden. In casu was aan de GVVA de voorwaarde verbonden dat de werkgever moest voldoen aan - kort gezegd - de maandelijkse loonbetaling en tenminste een van de volgende voorschriften: het opleiden van niet-vergunningsplichtig keukenpersoneel of het bieden van stage aan een student van een ROC-koksopleiding. In de voorschriften is erop gewezen dat bij een opvolgende of een verlengingsaanvraag getoetst zal worden aan de criteria van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), waaronder het tijdig melden van de vacature, en dat daarbij ook nagegaan wordt of de werkgever heeft voldaan aan de bovenstaande verplichtingen. Eiser heeft op 24 juni 2022 de aanvraag ingediend voor het verlengen van zijn GVVA (de aanvraag).
3. De staatssecretaris heeft eisers aanvraag afgewezen omdat - kort gezegd - er niet tenminste drie weken voor het indienen van de aanvraag een vacaturemelding is ingediend. Ook is niet aan de voorschriften van de eerder verleende vergunning voldaan.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit in stand blijven
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser voert aan dat de verlengingsaanvraag ten onrechte is afgewezen om de reden dat er geen tijdige vacaturemelding is geweest. Eiser heeft op 18 januari 2023 alsnog de vacature gemeld. Ten aanzien het niet tijdig melden heeft de werkgever ter zitting verklaard dat hem telefonisch door een medewerker van het UWV, van het Aziatische-horecaloket, is verteld dat een vacaturemelding in het geval dat iemand al in Nederland woont en werkt, niet nodig was. De werkgever heeft de naam van de medewerker van het UWV niet onthouden. De aannemelijkheid van dit standpunt is daarin gelegen dat een vacaturemelding redelijk eenvoudig te realiseren is. De werkgever had geen enkel belang bij het niet tijdig melden. Ten aanzien van de afwijzingsgrond dat de werkgever zich niet heeft gehouden aan de voorschriften heeft eiser gesteld dat de werkgever een niet-vergunningsplichtige werknemer in dienst heeft én een stagemogelijkheid heeft geboden, maar dat er verder geen personeel of leerling te vinden was. Een stageplaats in de ochtenduren is niet te realiseren bij een restaurant dat open is in de avonduren. In een nader ingekomen stuk heeft de werkgever ter onderbouwing arbeidsovereenkomsten overgelegd. Ten aanzien van het terugkeerbesluit voert eiser aan dat er geen belangenafweging ter zake heeft plaatsgevonden.
7. De staatssecretaris voert aan dat hij bij bestreden besluit het bezwaar terecht, onder verwijzing naar het negatieve UWV-advies van 16 mei 2023, ongegrond heeft verklaard. De staatssecretaris heeft zich ervan vergewist dat sprake is van een zorgvuldig, inzichtelijk en concludent advies. Eiser voldoet niet aan het bepaalde in artikel 8, van de Wav in samenhang met paragraaf 19a van bijlage I van de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014 (RuWav 2014 (oud)). De staatssecretaris heeft verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 7 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:16052. Eiser heeft niet onderbouwd dat er een toezegging is gedaan dat de vacaturemelding niet hoefde plaats te vinden. De werkgever heeft voorts niet aangetoond dat hij aan de voorschriften verbonden aan de eerder verleende vergunning heeft voldaan. Er is daarom niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.31, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Over de vlak voor de zitting overgelegde arbeidsovereenkomsten stelt de staatssecretaris zich primair op het standpunt dat deze in strijd met de goede procesorde zijn overgelegd nu deze rijkelijk laat zijn ingediend. De staatssecretaris dient namelijk het UWV om een inhoudelijk oordeel te vragen om te kunnen reageren.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1
Op grond van artikel 3.31, eerste lid, van het Vb kan een verblijfsvergunning onder de beperking arbeid in loondienst worden verleend indien er geen afwijzingsgrond van toepassing is uit artikel 16, van de Vreemdelingenwet 2000 en de artikelen 8 en 9, van de Wav, tenzij het seizoensarbeid betreft. In artikel 8, van de Wav is onder meer bepaald dat de melding van de arbeidsplaats plaats dient te vinden tenminste vijf weken voor het indienen van de aanvraag. In paragraaf 19a van bijlage I, van de RuWav 2014 is ten aanzien van koks ten behoeve van de Aziatische horeca expliciet opgenomen dat de vacaturemelding drie weken vóór de aanvraag moet zijn gedaan. De rechtbank stelt vast - en dat is ook niet in geschil - dat eiser pas ná de (verlengings)aanvraag van 24 juni 2022 de vacature heeft gemeld, namelijk op 18 januari 2023. Het niet voldoen aan een vacaturemelding drie weken voor de aanvraag is een gebrek dat naar zijn aard niet kan worden hersteld door na de aanvraag de vacature alsnog te melden. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat het gebrek door de melding op 18 januari 2023 alsnog is hersteld. De staatssecretaris heeft alleen al om de reden dat de vacaturemelding niet op tijd is gedaan kunnen concluderen dat niet aan de voorwaarden van artikel 3.31, van het Vb is voldaan. Het niet voldoen aan de meldingsplicht is namelijk een omstandigheid die op zichzelf voldoende is voor afwijzing van de aanvraag.
8.2
Voor zover eiser een beroep doet op het vertrouwensbeginsel waar hij aanvoert dat aan de werkgever is medegedeeld dat geen vacaturemelding nodig was, is de rechtbank van oordeel dat dit niet slaagt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke mededeling/toezegging is gedaan. Daartoe acht de rechtbank de enkele stelling van eiser dat een vacaturemelding eenvoudig te realiseren is en dat zijn werkgever geen enkel belang heeft om het niet te doen, onvoldoende.
9. Omdat de staatssecretaris alleen al vanwege het niet tijdig doen van een melding de aanvraag heeft mogen afwijzen, kan wat verder nog tegen die afwijzing is aangevoerd hier onbesproken blijven.
10. Voor zover eiser heeft gesteld dat de staatssecretaris en het UWV, vanwege het feit dat de weigering ook een terugkeerbesluit is, onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn belangen, en dat een tekortkoming van de werkgever niet voor rekening en risico van eiser mag komen, overweegt de rechtbank het volgende. In het primaire besluit heeft de staatssecretaris vermeld dat hij geen aanleiding ziet om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels, waarbij hij heeft verwezen naar artikel 4:84 van de Awb. In bezwaar zijn geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan van het beleid zou moeten worden afgeweken. De persoonlijke omstandigheden en belangen van eiser die pas in beroep naar voren zijn gebracht, heeft de staatssecretaris niet kunnen meewegen bij het nemen van het bestreden besluit. Om die reden ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het besluit op dit punt gebreken vertoont.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.