ECLI:NL:RBDHA:2021:16052
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verlenging verblijfsvergunning op basis van vacaturemelding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Nepalese nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor de verlenging van zijn verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid in loondienst', welke aanvraag door verweerder op 25 juni 2020 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser niet tijdig een vacaturemelding had gedaan, wat volgens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een afwijzingsgrond vormt. Eiser stelde dat hij het gebrek in de aanvraag had hersteld door op 8 juni 2020 alsnog de vacature te melden en dat verweerder hem ten onrechte niet had gehoord.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat de vacaturemelding niet drie weken voor de aanvraag was gedaan. De rechtbank wees erop dat de regelgeving expliciet vereist dat de vacaturemelding voorafgaand aan de aanvraag moet plaatsvinden en dat dit gebrek niet kan worden hersteld door de melding na de aanvraag te doen. Eiser had inmiddels een nieuwe verblijfsvergunning verkregen, maar de rechtbank stelde vast dat er een verblijfsgat was ontstaan door de afwijzing van de eerste aanvraag.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. R.G.A. Beijen, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.