ECLI:NL:RBDHA:2021:16052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verlenging verblijfsvergunning op basis van vacaturemelding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Nepalese nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor de verlenging van zijn verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid in loondienst', welke aanvraag door verweerder op 25 juni 2020 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser niet tijdig een vacaturemelding had gedaan, wat volgens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een afwijzingsgrond vormt. Eiser stelde dat hij het gebrek in de aanvraag had hersteld door op 8 juni 2020 alsnog de vacature te melden en dat verweerder hem ten onrechte niet had gehoord.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat de vacaturemelding niet drie weken voor de aanvraag was gedaan. De rechtbank wees erop dat de regelgeving expliciet vereist dat de vacaturemelding voorafgaand aan de aanvraag moet plaatsvinden en dat dit gebrek niet kan worden hersteld door de melding na de aanvraag te doen. Eiser had inmiddels een nieuwe verblijfsvergunning verkregen, maar de rechtbank stelde vast dat er een verblijfsgat was ontstaan door de afwijzing van de eerste aanvraag.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. R.G.A. Beijen, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/390

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1990, van Nepalese nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. van Reemst),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlengen van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ afgewezen.
Bij besluit van 22 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook is verschenen mr. J.J.M. van den Boogaard, senior jurist bij het UWV Werkbedrijf (deskundige UWV).

Overwegingen

1. Eiser beschikte over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’. Deze vergunning liep af op 29 juni 2020. Op 4 mei 2020 heeft [bedrijf] (referent) een verlengingsaanvraag voor de verblijfsvergunning van eiser ingediend.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 30 oktober 2020. Hieruit volgt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden, omdat hij drie weken voorafgaand aan de aanvraag geen vacaturemelding heeft gedaan. Dit is een afwijzingsgrond in de zin van artikel 8 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Eiser voldoet hiermee niet aan de voorwaarden van artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Standpunt eiser
3. Eiser vindt dat verweerder zich niet mocht baseren op het advies van het UWV, omdat hij het gebrek in de aanvraag inmiddels heeft hersteld door op 8 juni 2020 alsnog de vacature te melden. Eiser begrijpt niet waarom verweerder hem nog steeds tegenwerpt dat hij de vacature niet op tijd heeft gemeld. In bezwaar moet namelijk een volledige heroverweging plaats vinden en het gebrek is inmiddels hersteld. Ook vindt eiser dat uit de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014 (hierna: Uitvoeringsregels) niet duidelijk volgt dat bij verlengingsaanvragen voorafgaand aan de aanvraag een vacaturemelding verplicht is. Eiser heeft gebeld met een medewerker van de IND Ketenservice, die heeft aangegeven dat het niet nodig is de vacature te melden bij verlengingsaanvragen. Eiser vindt dat hij mocht uitgaan van de juistheid van deze informatie. Verder heeft verweerder eiser ten onrechte niet gehoord. In het UWV-advies van 30 oktober 2020 worden verschillende afwijzingsgronden uit het UWV-advies van 17 juni 2020 niet langer gehandhaafd. Het bezwaar is daarom volgens eiser niet kennelijk ongegrond.
Beoordeling rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat referent op 4 augustus 2020 een nieuwe aanvraag heeft ingediend. Eiser heeft inmiddels met ingang van 17 september 2020 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ verkregen. Eiser heeft nog belang bij deze procedure, omdat door de afwijzing van de eerste aanvraag een zogenaamd verblijfsgat is ontstaan.
5. Niet in geschil is dat eiser pas na de aanvraag de vacature heeft gemeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser om die reden niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.31 Vb. De rechtbank zal dit hieronder uitleggen.
6. In artikel 19a van de Uitvoeringsregels is expliciet opgenomen dat de vacaturemelding drie weken vóór de aanvraag moet zijn gedaan. Dit is een gebrek dat naar zijn aard niet kan worden hersteld door na de aanvraag de vacature alsnog te melden. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat het gebrek door de melding op 8 juni 2020 alsnog is hersteld. De rechtbank overweegt verder dat in artikel 19a van de Uitvoeringsregels is neergelegd dat bij opvolgende of verlengingsaanvragen aan alle voorwaarden die op grond van de Wav gelden moet zijn voldaan. Ook in die situatie geldt dus het vereiste van de vacaturemelding. Dat eiser deze bepaling anders heeft geïnterpreteerd komt voor zijn risico. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat ook in het aanvraagformulier is opgenomen dat een vacaturemelding moet worden gedaan en dat bij de inwerkingtreding van de regeling werkgevers uitgebreid zijn geïnformeerd over de voorwaarden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Uit de mails van gemachtigde van eiser aan referent blijkt niet dat verweerder een concrete en ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan dat het niet doen van vacaturemelding hem niet zou worden tegengeworpen.
7. Ten aanzien van het betoog van eiser dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder mag van horen afzien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen in bezwaar is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor. De enkele omstandigheid dat verweerder in het bestreden besluit de motivering mede op basis van door eiser aanvullend ingediende stukken heeft gewijzigd maakt dit niet anders.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.