ECLI:NL:RBDHA:2023:16086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.32451
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 5 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gebrek in het voortraject is, omdat niet twee uren is gewacht met de start van het gehoor. Eiser heeft echter geen concrete belangen gesteld waarin hij is geschaad. De rechtbank oordeelt dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen het belang van de maatregel. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de staatssecretaris ten onrechte eiser op grond van artikel 50a van de Vw heeft opgehouden, terwijl de juiste grondslag artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw had moeten zijn. Ondanks dit gebrek, oordeelt de rechtbank dat de maatregel van bewaring stand kan houden, omdat er voldoende gronden zijn om de maatregel te dragen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Marokko en dat er zicht op uitzetting bestaat. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32451

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
De staatssecretaris heeft ter zitting de lichte gronden 4b en 4e laten vallen.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser voert aan dat de grondslag van de ophouding onjuist is. Eiser is opgehouden op grond van artikel 50a van de Vw, terwijl sprake moet zijn van een inbewaringstelling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Daarnaast stelt eiser dat het recht op rechtsbijstand is geschaad. Omdat eisers gemachtigde mr. H.J. Janse niet bereikbaar was, is een piketadvocaat ingeschakeld. Echter volgt niet uit het dossier hoe laat de melding is gedaan bij de Raad voor Rechtsbijstand (RvR). Eiser stelt dat uit het tijdstip van de ondertekening van de documenten nummer 13 en nummer 17 (melding vreemdelingenpiket) is op te maken dat, nadat de piketadvocaat mr. E.J.P. Cats aan eiser toegevoegd, niet twee uren is gewacht voordat is gestart met het gehoor. Uit het proces-verbaal van gehoor volgt dat mr. Cats halverwege het gehoor binnenkwam. Eiser wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:189. Nu sprake is van een stapeling van fouten, wegen eisers belangen zwaarder en maakt dit de maatregel van bewaring onrechtmatig.
4.1.
Ten aanzien van het betoog van eiser dat zijn recht op rechtsbijstand is geschaad, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat document nummer 13 (melding vreemdelingenpiket) om 10:01 uur is ondertekend en dat document nummer 17 (melding vreemdelingenpiket ) om 11:04 uur is ondertekend. Verder ontbreekt een document dat onderbouwd hoe laat de RvR is ingelicht over het verzoek om een piketadvocaat aan eiser toe te voegen. Uit het proces-verbaal van gehoor volgt dat mr. Janse eerst telefonisch en vervolgens per fax is ingelicht, dat mr. Cats halverwege aansloot bij het gehoor om eiser bij te staan als piketadvocaat, en dat het gehoor om 11:30 uur is aangevangen.
Uit paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt:
“[…] Er mag met het gehoor worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat:

• indien de vreemdeling geen advocaat bij het gehoor wenst;

indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en de advocaat heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen of te willen zijn; of
indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en er binnen twee uur na de verzending van het bericht over de voorgenomen inbewaringstelling nog geen advocaat aanwezig is.
Indien de vreemdeling wordt gehoord in het bijzijn van een advocaat, wordt de advocaat op diens verzoek in de gelegenheid gesteld om na afloop van het gehoor een zienswijze te geven over de voorgenomen inbewaringstelling […].”
De rechtbank stelt vast dat uit de genoemde tijdstippen volgt dat niet twee uren is gewacht met de start van het gehoor. De rechtbank stelt vast dat er daarom sprake is van een gebrek in het voortraject. Gelet op het gebrek in het voortraject dient een belangenafweging te worden gemaakt. Eisers belangen dienen te worden afgewogen tegen het belang van de Nederlandse Staat. Het gebrek moet zo ernstig zijn dat de maatregel geen stand kan houden. Daar is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van. De rechtbank acht van belang dat (de gemachtigde van) eiser geen concrete belangen heeft gesteld waarin eiser zou zijn geschaad. Hoewel mr. Cats pas halverwege het gehoor aanschoof, heeft hij geruime tijd de gelegenheid gehad om nog tijdens het gehoor eisers belangen te behartigen en zijn zienswijze naar voren te brengen. De rechtbank is bovendien niet gebleken dat mr. Cats noch eiser hierover iets tijdens het gehoor hebben aangegeven. Ook uit het proces-verbaal van gehoor kan niet worden afgeleid dat eiser is beknot in hetgeen hij naar voren wilde brengen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
De staatssecretaris heeft erkend dat eiser ten onrechte op grond van artikel 50a van de Vw is opgehouden en dat de juiste grondslag artikel 50, derde lid, van de Vw had moeten zijn. De rechtbank stelt eveneens vast dat er gelet hierop sprake is van een gebrek in het voortraject. Vanwege dit gebrek dient eveneens een belangenafweging te worden gemaakt. Eisers belangen dienen te worden afgewogen tegen het belang van de Nederlandse Staat. Het gebrek moet zo ernstig zijn dat de maatregel geen stand kan houden. Daar is ook in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van. Het betreft enkel een verkeerde rechtsgrondslag, terwijl er een andere rechtsgrondslag kan worden vastgesteld. Verweerder heeft terecht betoogt dat de ernst van dit gebrek niet opweegt tegen het belang van de maatregel in eisers situatie. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande wel aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken, omdat de beroepsgrond van de verkeerde rechtsgrondslag wel terecht is voorgedragen.
Grondslag en gronden
5. Eiser betwist gemotiveerd de gronden 3b, 3c, 3d, 3i en 4a.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is een terugkeerbesluit uitgereikt op 14 februari 2022. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en de lichte gronden 3a, 3b, 3i, 4c en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat. Eiser heeft verklaard dat hij niet in het bezit is van een identiteitsdocument en heeft daarom niet aannemelijk kunnen maken dat hij Nederland op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan. Verder heeft eiser zich op 29 januari 2022 aan het toezicht onttrokken door met onbekende bestemming te vertrekken. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat ook omstandigheden in het verleden mogen worden betrokken in dit kader. Verder heeft eiser meermaals verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Marokko. De enkele verklaring van eiser dat hij nu wel wil terugkeren, is in het licht van het voorgaande onvoldoende en maakt niet dat zware grond 3i niet aan eiser kan worden tegengeworpen. Tot slot staat eiser in Nederland niet ingeschreven in de BRP, heeft hij niet op andere wijze aangetoond over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland te beschikken en heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de overige gronden onbesproken.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer die volgt uit het terugkeerbesluit en het gegeven dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser kan in het detentiecentrum medische hulp krijgen die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij. De enkele stelling dat eiser niet naar het detentiecentrum kan omdat er tijdens de vorige inbewaringstelling iets zou zijn voorgevallen is onvoldoende om een lichter middel op te leggen. Bij problemen kan eiser zich melden bij het personeel in het detentiecentrum. Daarnaast kan eiser vanuit het detentiecentrum contact onderhouden met zijn relatie.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Er zijn al elf maanden verstreken sinds de laissez passer (lp) aanvraag en er wordt enkel gerappelleerd op de lp-aanvraag. Niet valt in te zien op welke wijze en binnen welke termijn een reactie van de Marokkaanse autoriteiten kan worden verwacht. Ook is eiser niet gepresenteerd. Eiser meent dat er van de staatssecretaris meer inspanningen mogen worden verwacht.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Op 12 oktober 2023 is gerappelleerd op de lp-aanvraag. Ook volgt uit het dossier dat tijdens eisers strafrechtelijke detentie is gerappelleerd op de lp-aanvraag en dat er vertrekgesprekken werden gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er verder geen aanknopingspunten dat Marokko in het algemeen weigert lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven, waardoor het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. Verder betekent de looptijd van de lp-aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten niet dat er in het kader van de onderhavige maatregel van bewaring geen zicht op uitzetting bestaat. Gelet op de duur van de maatregel is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris met voorgaande handelingen kan volstaan.
Conclusie
8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Het geconstateerde gebrek in het voortraject geeft de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.