ECLI:NL:RBDHA:2023:16068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.27727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot zicht op uitzetting en voortvarendheid van de staatssecretaris

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 12 augustus 2023 en eerder getoetst in een uitspraak van 29 augustus 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de maatregel op 6 september 2023 opgeheven, maar eiser verzoekt om schadevergoeding omdat hij meent dat de bewaring onrechtmatig was.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 22 augustus 2023 rechtmatig was. Eiser had geen reëel zicht op overdracht aan Duitsland of Spanje, en de staatssecretaris heeft voldoende voortvarend gehandeld door een second opinion aan Spanje te vragen na de afwijzing van het claimverzoek. De rechtbank oordeelt dat er geen grond is om te concluderen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet zijn voldaan.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier, en is openbaar gemaakt op 26 september 2023. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27727

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 26 september 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 12 augustus 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 29 augustus 2023. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 6 september 2023 opgeheven, omdat aan eiser direct en aansluitend een nieuwe maatregel van bewaring is opgelegd.
1.3.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Uit de uitspraak van 29 augustus 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 22 augustus 2023) tot aan het moment van opheffing van de maatregel van bewaring (op 6 september 2023) rechtmatig was.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
5. De Spaanse autoriteiten hebben op 2 december 2022 voor eiser een claimverzoek geaccepteerd van Duitsland. Eiser is op 23 maart 2023 door Nederland overgedragen aan de Spaanse autoriteiten. Hierna is eiser weer naar Nederland gereisd en op 12 augustus 2023 opnieuw in bewaring gesteld. Op 16 augustus 2023 is het eerste claimverzoek bij Spanje afgewezen omdat eiser volgens de Spaanse autoriteiten niet tijdig is overgedragen aan Spanje. Op 21 augustus 2023 is ook het claimverzoek aan de Duitse autoriteiten afgewezen, omdat eiser al eerder is geclaimd op de Spaanse autoriteiten. Naar aanleiding hiervan heeft de staatssecretaris op 24 augustus 2023 een second opinion verstuurd naar Spanje en verzocht het claimverzoek te heroverwegen. Deze is op 5 september 2023 afgewezen.
5.1.
Eiser voert aan dat er geen reëel zicht was op overdracht aan Duitsland en Spanje en dat hij ook niet kon worden uitgezet naar Algerije. Eiser betoogt dat vanaf 23 augustus 2023 dan wel 30 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgeheven had moeten worden. Een heroverwegingsverzoek (second opinion) aan de Spaanse autoriteiten was namelijk kansloos na een eerder ontvangen afwijzing van een claimverzoek. Dit had de staatssecretaris moeten weten. Er bestond vanaf dat moment geen concreet aanknopingspunt meer dat de Dublinverordening op eiser van toepassing was.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich na de eerste Spaanse afwijzing van het claimverzoek tot Duitsland gewend, omdat de Spaanse autoriteiten daarop wezen. Dat acht de rechtbank niet onbegrijpelijk. De rechtbank stelt verder vast dat de staatssecretaris om een second opinion mocht vragen aan de Spaanse autoriteiten. Op grond van artikel 5, tweede lid, van de uitvoeringsbepaling 1560/2003 [2] inzake de Dublinverordening nr. 343/2003 (Dublin II) kan de verzoekende lidstaat, wanneer deze van oordeel is dat de weigering op een beoordelingsfout berust of wanneer hij over aanvullende elementen beschikt die hij kan doen gelden, vragen dat zijn verzoek opnieuw wordt onderzocht. [3] De rechtbank acht het, gezien de onder 5 beschreven feitelijke gang van zaken, niet onbegrijpelijk dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat de eerste afwijzing van het claimverzoek berustte op een beoordelingsfout. Eiser is namelijk naar aanleiding van de geaccepteerde Spaanse claim van 2 december 2022 op 23 maart 2023 al eens overgedragen aan Spanje. Dit hebben de Spaanse autoriteiten niet erkend in de eerste beoordeling van het claimverzoek. Ten tijde van de afwijzing van het claimverzoek door Duitsland en de indiening van de second opinion aan Spanje bestonden er dus nog voldoende concrete aanknopingspunten dat de Dublinverordening van toepassing was op eiser.
Heeft de staatssecretaris onvoldoende voortvarend gehandeld?
6. Eiser voert aan dat er onvoldoende voortvarend is gehandeld, omdat de second opinion naar Spanje vijf dagen na de afwijzing van Duitsland is ingediend. Gezien eiser een Dublinclaimant is, dient zo snel mogelijk gehandeld te worden om de overdracht te bewerkstelligen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft, gelet op hetgeen dat is vastgesteld in overweging 5, voldoende voortvarend gehandeld. In artikel 5 van de Dublin uitvoeringsverordening [4] is namelijk aangegeven dat van de mogelijkheid om een second opinion in te dienen gebruik gemaakt moet worden binnen drie weken na ontvangst van het negatieve antwoord. De staatssecretaris heeft aangegeven de Duitse afwijzing te hebben bestudeerd en toen tot de second opinion te hebben besloten. De rechtbank acht een periode van vijf dagen hiervoor niet te lang. Direct na de afwijzing van de second opinion heeft verweerder de bewaring opgeheven. Er is niet onvoldoende voortvarend gehandeld.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. De rechtbank ziet in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den haag (zp. Arnhem) 29 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13630.
2.VERORDENING (EG) Nr. 1560/2003 VAN DE COMMISSIE van 2 september 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend
3.Gelet op artikel 48 van de Dublinverordening nr. 604/2013 in samenhang met de Concordantietabel, geldt artikel 5 van de uitvoeringsbepaling 1560/2003 ook onder Verordening nr. 343/2003.
4.Verordening (EG) Nr. 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend.
5.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.