Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Identificatie Missie Armenië, die van 18 - 22 juli 2023 plaatsvindt en verweerder heeft in dat kader op 30 juni 2023 ook een nieuw T&O-verzoek bij Armenië gedaan. Op deze wijze wordt een soort
second opiniongevraagd bij de Armeense autoriteiten, aldus verweerder. Verweerder wijst er in dit kader bovendien op dat eiser niet aan zijn vertrek meewerkt en daarmee zelf zijn uitzetting bemoeilijkt.
second opinion’, bestaande uit het tweede T&O-verzoek dat op 30 juni jl. is gedaan, in combinatie met de aankomende
Identificatie Missie Armenië, tot een andere uitkomst kan leiden. Dat die missie (pas) op 18 – 22 juli 2023 plaatsvindt, maakt nog niet dat daarmee op dit moment zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet in geschil is dat eiser tot nu toe niet aan zijn vertrek heeft meegewerkt, terwijl hij daartoe wel verplicht is. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser de slagingskansen van het uitzettingstraject kan vergroten door wel aan zijn medewerkingsplicht te voldoen, bijvoorbeeld ten aanzien van het aannemelijk maken van zijn Armeense nationaliteit. In het licht van het voorgaande mag verweerder in dit geval de uitkomsten van de
Identificatie Missie Armeniëafwachten. De rechtbank benadrukt daarbij dat verweerder spoedig na die missie opnieuw dient te beoordelen in hoeverre op dat moment het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn (nog steeds) aanwezig is en, als dat niet langer het geval is, de vrijheidsontnemende maatregel dient te beëindigen. Dit mede gelet op hetgeen verweerder ter zitting over de slagingskansen daarvan heeft opgemerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
Identificatie Missie Armeniëen is, zo is ter zitting namens verweerder verklaard, op 30 juni 2023 een (tweede) T&O-verzoek verzonden aan de autoriteiten in Armenië. Van onvoldoende voortvarend handelen door verweerder is daarmee geen sprake.