ECLI:NL:RBDHA:2023:16044

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.18167
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep grensdetentie en zicht op uitzetting Armenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep betreffende de vrijheidsontnemende maatregel van eiser, die van Armeense nationaliteit is. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, die op 26 april 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd op basis van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser verzocht om schadevergoeding en stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Armenië was, vooral na de afwijzing van een Terug & Overnameverzoek (T&O-verzoek) door de Armeense autoriteiten. De rechtbank heeft de zaak op 4 juli 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de vrijheidsontnemende maatregel eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het onderzoek op 30 mei 2023. Eiser heeft geen nieuwe omstandigheden aangevoerd die de voortduren van de maatregel onrechtmatig zouden maken. De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht op uitzetting bestaat, ondanks de eerdere afwijzing van het T&O-verzoek. Verweerder heeft een nieuw T&O-verzoek ingediend en eiser is ingepland voor een identificatiemissie in juli 2023. De rechtbank benadrukt dat eiser zelf ook invloed heeft op de voortduren van de maatregel door niet mee te werken aan zijn vertrek.

De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt, en dat de vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.M.B. Cramwinckel, rechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18167

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[v nummer]
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

( [gem. verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 april 2023 aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Armeense nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1976.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze vrijheidsontnemende maatregel al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 6 juni 2023 (in de zaak NL23.15146) volgt dat de vrijheidsontnemende maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig voortduurt sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 30 mei 2023).
3.1
Eiser voert aan dat in de voortgangsrapportage ten onrechte geen expliciete motivering is opgenomen waarom niet alsnog is volstaan met een lichter middel.
3.2
De rechtbank volgt eiser daarin niet. Nog afgezien van de vraag in hoeverre verweerder verplicht is zijn standpunt over de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel schriftelijk te motiveren, staat in de voortgangsrapportage dat eiser in het op 8 juni 2023 gevoerde vertrekgesprek geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de vrijheidsontnemende maatregel niet langer zou kunnen voortduren. Niet gebleken is dat die motivering feitelijk onjuist is. Eiser heeft ook niet toegelicht waarom verweerder in dit geval tot een nadere toelichting zou zijn gehouden. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Eiser voert verder aan dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser voert daartoe aan dat eerder al is gebleken dat uitzetting naar Turkije en Rusland niet mogelijk was en inmiddels ook duidelijk is geworden dat uitzetting naar Armenië niet, althans niet op korte termijn, zal plaatsvinden. Eiser wijst daarbij op de weigering van de Armeense autoriteiten op het Terug & Overnameverzoek (T&O-verzoek) die op 7 juni 2023 is ontvangen.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Volgens verweerder hebben de Armeense autoriteiten het eerste T&O verzoek geweigerd omdat Armenië geen paspoort aan eiser heeft verstrekt en hij zijn Armeense nationaliteit niet aannemelijk had gemaakt. Dat betekent niet dat zicht op uitzetting ontbreekt. Verweerder heeft eiser ingepland voor een zogenoemde
Identificatie Missie Armenië, die van 18 - 22 juli 2023 plaatsvindt en verweerder heeft in dat kader op 30 juni 2023 ook een nieuw T&O-verzoek bij Armenië gedaan. Op deze wijze wordt een soort
second opiniongevraagd bij de Armeense autoriteiten, aldus verweerder. Verweerder wijst er in dit kader bovendien op dat eiser niet aan zijn vertrek meewerkt en daarmee zelf zijn uitzetting bemoeilijkt.
4.3.1
Een vrijheidsontnemende maatregel dient krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw mede ter voorbereiding van de terugkeer en/of de uitvoering van de verwijderingsprocedure en niet uitsluitend ter verhindering van de binnenkomst van een vreemdeling op het grondgebied. Dat betekent dat bij een zodanige maatregel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn moet bestaan en dat de staatssecretaris voortvarendheid moet betrachten bij de voorbereiding van de uitzetting. [1]
4.3.2
In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er op dit moment geen redelijk vooruitzicht is op uitzetting binnen redelijke termijn. Weliswaar is een (eerste) T&O-verzoek door de Armeense autoriteiten geweigerd, maar verweerder heeft naar oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht dat de inmiddels aangevraagde ‘
second opinion’, bestaande uit het tweede T&O-verzoek dat op 30 juni jl. is gedaan, in combinatie met de aankomende
Identificatie Missie Armenië, tot een andere uitkomst kan leiden. Dat die missie (pas) op 18 – 22 juli 2023 plaatsvindt, maakt nog niet dat daarmee op dit moment zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet in geschil is dat eiser tot nu toe niet aan zijn vertrek heeft meegewerkt, terwijl hij daartoe wel verplicht is. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser de slagingskansen van het uitzettingstraject kan vergroten door wel aan zijn medewerkingsplicht te voldoen, bijvoorbeeld ten aanzien van het aannemelijk maken van zijn Armeense nationaliteit. In het licht van het voorgaande mag verweerder in dit geval de uitkomsten van de
Identificatie Missie Armeniëafwachten. De rechtbank benadrukt daarbij dat verweerder spoedig na die missie opnieuw dient te beoordelen in hoeverre op dat moment het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn (nog steeds) aanwezig is en, als dat niet langer het geval is, de vrijheidsontnemende maatregel dient te beëindigen. Dit mede gelet op hetgeen verweerder ter zitting over de slagingskansen daarvan heeft opgemerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Eiser voert ten slotte aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, de maatregel disproportioneel lang duurt en de te maken belangenafweging daarom in zijn voordeel moet uitvallen.
5.2
Verweerder weerspreekt onvoldoende voortvarend te handelen en voert aan dat eiser zelf bijdraagt aan de voortduring van de maatregel door niet mee te werken aan zijn vertrek. Bovendien benadrukt verweerder dat het grensbewakingsbelang in de belangenafweging zwaar weegt.
5.3.1
De rechtbank oordeelt als volgt. Op 8 juni 2023, dat is een dag nadat de weigering op het eerste T&O-verzoek werd ontvangen, heeft verweerder met eiser een vertrekgesprek gevoerd. Daarnaast is eiser ingepland voor de hiervoor besproken
Identificatie Missie Armeniëen is, zo is ter zitting namens verweerder verklaard, op 30 juni 2023 een (tweede) T&O-verzoek verzonden aan de autoriteiten in Armenië. Van onvoldoende voortvarend handelen door verweerder is daarmee geen sprake.
5.3.2.
Weliswaar zit eiser sinds 26 april 2023 – en dus al enige tijd – op grond van deze maatregel in grensdetentie, maar de rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat dit disproportioneel lang is. Daarbij is van belang dat verweerder voor een geslaagde uitzetting mede afhankelijk is van de medewerking van het land waarnaar wordt uitgezet. Ook is van belang dat eiser, door niet mee te werken aan zijn vertrek, zelf ook invloed uitoefent op het voortduren van de maatregel.
5.3.3
De rechtbank begrijpt dat de maatregel de individuele belangen van eiser raakt, zoals hij heeft aangevoerd, maar dat is in zekere zin inherent aan de opgelegde maatregel en maakt nog niet dat die moet worden opgeheven. Eiser heeft verder, behoudens de duur van de maatregel, ook geen concrete, specifieke, belangen aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Verweerder heeft op dit moment dan ook niet ten onrechte het grensbewakingsbelang laten prevaleren. De beroepsgronden slagen niet.
6. Ook ambtshalve is de rechtbank niet gebleken dat de vrijheidsontnemende maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek onrechtmatig is.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.B. Cramwinckel, rechter, in aanwezigheid van D.P. van Middelkoop, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2003.