In deze zaak heeft eiser op 13 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 2 december 2021 was ingediend. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een besluit heeft genomen. Eiser heeft op 11 augustus 2022 een ingebrekestelling verzonden, die op 12 augustus 2022 door verweerder is ontvangen. Aangezien er meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat een besluit is genomen, oordeelt de rechtbank dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 7.500. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.