ECLI:NL:RBDHA:2023:15926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.23750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel in het kader van asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan de eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.S.W. Boorsma, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de maatregel van bewaring op 27 augustus 2023 had opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel was opgelegd op 17 augustus 2023 en dat de eiser op die datum al een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank heeft de procedure schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser op 1 september 2023 de gronden van het beroep indiende en de verweerder op 5 september 2023 reageerde.

De rechtbank overwoog dat, indien de toepassing van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond kan worden verklaard. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de maatregel niet onrechtmatig was, omdat de termijn voor de behandeling van de asielaanvraag redelijk was en de maatregel niet onredelijk lang had voortgeduurd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser zijn klachten over de behandeling van zijn asielverzoek in een andere procedure kan aanvoeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier, en is openbaar gemaakt op 15 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23750

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2023 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de maatregel van bewaring per 27 augustus 2023 opgeheven.
Partijen hebben toestemming verleend om de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 1 september 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 5 september 2023 een reactie hierop ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Wat vindt eiser in beroep?
4. De gemachtigde van eiser betoogt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig lang heeft voortgeduurd. Eiser heeft op 17 augustus 2023 al een asielaanvraag ingediend, maar het aanmeldgehoor en het nader gehoor hebben pas op 22 augustus 2023 respectievelijk 27 augustus 2023 plaatsgevonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat een vreemdeling klachten over de inhoudelijke behandeling van zijn asielverzoek in de grensprocedure naar voren brengen kan bij een beroep tegen de eventuele afwijzing van dat verzoek of in een klachtenprocedure bij de staatssecretaris. Dit is alleen anders wanneer de bestuursrechter moet toetsen of de staatssecretaris vanwege stilzitten tijdens de behandeling van de asielaanvraag wel voldoende voortvarend handelt en dit stilzitten geen verband houdt met de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag [1] .
5.1.
Voor zover eisers gemachtigde betoogt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dit stilzitten geen verband houdt met de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag, volgt de rechtbank hem daarin niet. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
5.2.
Uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 3 juni 2016 [2] volgt dat verweerder bij toepassing van de grensprocedure niet al bij het opleggen van de maatregel een pré-toets hoeft te verrichten naar de inwilligbaarheid van het asielverzoek. Verweerder moet een redelijke termijn worden gegund om onderzoek te verrichten naar het asielverzoek van de vreemdeling en naar de vraag of dit verzoek zich leent voor afdoening in de grensprocedure. De beslissing hierover wordt in beginsel genomen na het nader gehoor, omdat dan alle relevante feiten bekend zijn. Zo kan verweerder bijvoorbeeld onderzoeken of sprake is van tegenstrijdigheden in het relaas, van een veilig derde land of van een mogelijke Dublinclaim. Pas als evident is dat de aanvraag niet meer in de grensprocedure kan worden afgedaan, bijvoorbeeld als vaststaat dat de termijn van 28 dagen zal worden overschreden, kan hieraan in deze procedure een conclusie ten aanzien van de vrijheidsontnemende maatregel worden verbonden.
5.3.
Uit het beleid van verweerder volgt verder dat tijdens de behandeling van het asielverzoek in de grensprocedure voortdurend moet worden afgewogen of het asielverzoek zich nog steeds leent voor afdoening in de grensprocedure. Als duidelijk is dat de aanvraag niet binnen de gestelde termijn van 28 dagen kan worden afgedaan, zal de zaak alsnog worden behandeld in de verlengde asielprocedure. Of verweerder die beoordeling voldoende voortvarend heeft verricht, kan slechts terughoudend worden getoetst in deze procedure.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat het aanmeldgehoor op 22 augustus 2023 heeft plaatsgevonden en het nader gehoor op 27 augustus 2023. Verweerder heeft de maatregel van bewaring nog op de dag van dit nader gehoor, mede naar aanleiding van de daarin door eiser afgelegde verklaring, opgeheven. Gelet op wat de rechtbank onder 5.2. heeft overwogen, is zij van oordeel dat in dit geval daarom sprake is geweest van een redelijke termijn waarbinnen het onderzoek naar de asielaanvraag heeft plaatsgevonden. De maatregel heeft niet onredelijk lang voortgeduurd.
Wat is de conclusie?
6. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie voor het voorgaande de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2870.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:20216:1451.