In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiseres was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.S.W. Boorsma, had beroep ingesteld tegen het besluit van 16 augustus 2023, waarin de maatregel werd opgelegd. Tijdens de zitting op 31 augustus 2023 was eiseres aanwezig, bijgestaan door een tolk, en de verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.C.E. Hoftijzer.
De rechtbank overwoog dat indien de toepassing van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. Eiseres voerde aan dat zij te lang zonder geldige titel in haar vrijheid was beperkt en dat dit gevolgen moest hebben voor de rechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet langer dan een nacht in de lounge had verbleven en dat de rechtbank niet bevoegd was om te oordelen over de vrijheidsbeperking in de lounge, aangezien deze niet langer dan 24 uur had geduurd.
Verder oordeelde de rechtbank dat verweerder niet had voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat eiseres niet schriftelijk in een begrijpelijke taal op de hoogte was gebracht van de redenen van bewaring. Desondanks oordeelde de rechtbank dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat eiseres op andere manieren op de hoogte was geraakt van haar procedurele rechten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde verweerder wel in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,00.