ECLI:NL:RBDHA:2023:15925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.24390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiseres was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.S.W. Boorsma, had beroep ingesteld tegen het besluit van 16 augustus 2023, waarin de maatregel werd opgelegd. Tijdens de zitting op 31 augustus 2023 was eiseres aanwezig, bijgestaan door een tolk, en de verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.C.E. Hoftijzer.

De rechtbank overwoog dat indien de toepassing van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. Eiseres voerde aan dat zij te lang zonder geldige titel in haar vrijheid was beperkt en dat dit gevolgen moest hebben voor de rechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet langer dan een nacht in de lounge had verbleven en dat de rechtbank niet bevoegd was om te oordelen over de vrijheidsbeperking in de lounge, aangezien deze niet langer dan 24 uur had geduurd.

Verder oordeelde de rechtbank dat verweerder niet had voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat eiseres niet schriftelijk in een begrijpelijke taal op de hoogte was gebracht van de redenen van bewaring. Desondanks oordeelde de rechtbank dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat eiseres op andere manieren op de hoogte was geraakt van haar procedurele rechten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde verweerder wel in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24390

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2023 (het bestreden besluit) is aan eiseres met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen F.J. Klunder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.

Wat vindt eiseres in beroep?

3. De gemachtigde van eiseres voert aan dat eiseres te lang zonder geldige titel in haar vrijheid is beperkt voorafgaand aan het opleggen van de bewaringsmaatregel en dat dit gevolgen moet hebben voor de rechtmatigheid van die maatregel. Eiseres is eerst in een strafrechtelijk traject voorgeleid en in verzekering gesteld. Zij is vervolgens in vrijheid gesteld en pas tweeëneenhalf uur later heeft zij een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.6 van het Vb 2000 gekregen. Zij heeft de nacht in de lounge moeten doorbrengen en pas in de ochtend daarna is aan haar de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Eiseres voert verder aan dat zij bij uitreiking van de maatregel niet onmiddellijk met behulp van een tolk op de hoogte is gesteld van de inhoud, de rechtsmiddelen en de rechtsbijstand. Tot slot betoogt de gemachtigde van eiseres dat de voorgaande gebreken in samenhang voldoende zijn om de maatregel onrechtmatig te achten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.6 van het Vb 2000 slechts aan te merken is als vrijheidsontneming als deze langer dan 24 uur voortduurt. Alleen in dat geval is de rechtbank bevoegd om in deze procedure te oordelen over de vrijheidsbeperking in de lounge [1] . In dit geval heeft eiseres niet langer dan een nacht in de lounge verbleven. De rechtbank acht zich daarom niet bevoegd om in deze procedure te oordelen over de vrijheidsbeperking in de lounge. Eiseres heeft tegen die maatregel geen rechtsmiddel aangewend. Het enkele feit dat het na afloop van het strafrechtelijk traject tweeëneenhalf uur duurde voordat eiseres de aanwijzing kreeg, maakt het voorgaande niet anders. Zij is hierdoor ook niet in haar belangen geschaad, nu ook als ze wel tijdig de aanwijzing had gekregen de vrijheidsbeperkende maatregel niet langer dan 24 uur zou hebben geduurd en daarmee dus in geen geval sprake kan zijn van vrijheidsontneming zonder titel die de rechtbank bij haar beoordeling kan betrekken.
4.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste en tweede lid, van het Vb 2000. Daaruit volgt immers dat de vreemdeling bij uitreiking van de maatregel “schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte (wordt) gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel van bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen”. Verweerder heeft op de zitting erkend dat eiseres bij de uitreiking van de maatregel van bewaring niet schriftelijk op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring in een taal die zij verstaat. De rechtbank is van oordeel dat dit echter niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder het grensbewakingsbelang in aanmerking. Verder is aan eiseres een advocaat toegekend. Zij heeft de maatregel ontvangen en daartegen namens eiseres tijdig beroep ingesteld. Hoewel de informatie niet bij de uitreiking van de maatregel schriftelijk in een voor eiseres begrijpelijke taal kenbaar is gemaakt, is zij dus ook zonder deze schriftelijke kennisgeving op de hoogte geraakt van de voor haar geldende procedurele rechten en heeft zij hiervan gebruik kunnen maken.
4.2.
Gelet op wat hiervoor is overwogen en op het feit dat er sprake is van één gebrek, volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat de maatregel vanwege meerdere gebreken onrechtmatig is.
Wat is de conclusie?
5. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Gelet op wat is overwogen onder 4.1. bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie voor het voorgaande de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4201.