ECLI:NL:RBDHA:2023:15900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/640800/KG RK 23-9
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek op basis van procedurele beslissing zonder uitzonderlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door RA Horeca B.V. naar aanleiding van een procedurele beslissing van de rechter om een akte van de wederpartij toe te staan en het uitstelverzoek van verzoekster af te wijzen. De wrakingskamer stelt vast dat een procedurele beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking, aangezien wraking geen verkapt rechtsmiddel is. De verzoekster heeft niet aangetoond dat er sprake is van een uitzonderlijk geval dat de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zou kunnen brengen. De wrakingskamer benadrukt dat de rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er alleen in bijzondere omstandigheden aanleiding is om aan deze onpartijdigheid te twijfelen. De verzoekster heeft geen concrete omstandigheden aangedragen die deze vrees zouden rechtvaardigen. De wrakingskamer concludeert dat het verzoek ongegrond is en dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023/2
zaak- /rekestnummer: C/09/640800 / KG RK 23-9
Beslissing van 10 februari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
RA Horeca B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde [gemachtigde] te [woonplaats] ,
strekkende tot de wraking van
mr. M.E. Groeneveld-Stubbe,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 4 januari 2023;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 31 januari 2023.
1.2.
Op 3 februari 2023 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- [gemachtigde 2] (waarnemend voor [gemachtigde] ), namens verzoekster;
- [toehoorders] als toehoorders.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 10100885 22-15019 tussen verzoekster en Etseg Vastgoed II B.V. en Geste Beheer- & Exploitatiemaatschappij B.V. In deze (hoofd)procedure zou op 5 januari 2023 een mondelinge behandeling plaatsvinden. De wederpartij van verzoekster heeft op 29 december 2022 een akte ingediend, met daarin een wijziging / vermeerdering van eis. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging en verzocht de mondelinge behandeling uit te stellen. De rechter heeft dat verzoek afgewezen. Daarop heeft verzoekster de rechter gewraakt.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
Verzoekster is van mening dat de kantonrechter de schijn van partijdigheid tegen haar heeft gewekt. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de rechter
(1) accepteert dat de wederpartij van verzoekster in de hoofdprocedure in strijd met het rolreglement te laat een akte indient;
(2) ten onrechte meent dat er in die akte geen sprake is van een verandering of vermeerdering van eis in de zin van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv);
(3) het bezwaar van verzoekster tegen de eiswijziging niet conform het bepaalde in 130 Rv in behandeling neemt;
(4) verzoekster niet conform 130 Rv wil horen naar aanleiding van haar bezwaar tegen de eiswijziging; en
(5) heeft verzuimd om verzoekster een redelijke termijn te bieden om op de akte/eiswijziging te reageren en verzoekster niet een redelijke termijn heeft geboden om te worden gehoord op de eiswijziging van haar wederpartij in de hoofdprocedure.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat het wrakingsverzoek is gebaseerd op de procedurele beslissing om de akte van de wederpartij van verzoekster toe te staan en het uitstelverzoek van verzoekster af te wijzen. Een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking: wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek in beginsel niet toewijsbaar is.
Dit is alleen anders als de motivering van een procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt onmiskenbaar dat het om een uitzonderlijk geval moet gaan. Verzoekster heeft niet onderbouwd dat er sprake is van zo’n uitzonderlijk geval. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster daarover desgevraagd niets gesteld. De wrakingskamer is daarom van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is.
3.3.
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer dat een eiser op grond van artikel 130 Rv bevoegd is om zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen zolang de rechter geen eindvonnis heeft gewezen. Het is aan de rechter die de zaak behandelt om te beoordelen of de eiswijziging strijd oplevert met de eisen van een goede procesorde (bijvoorbeeld omdat de wederpartij zich daartegen niet voldoende heeft kunnen verweren). In dit geval heeft de rechter in haar (negatieve) beslissing op het verzoek de zitting aan te houden te kennen gegeven dat verzoekster tijdens de zitting nog (kort) haar bezwaar tegen de eiswijziging kenbaar kon maken. Gelet daarop is de wrakingskamer van oordeel dat uit de motivering van de rechter van het uitstelverzoek geen enkele schijn van partijdigheid blijkt.
3.4.
De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking daarom afwijzen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak van de onder 1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde [gemachtigde] ;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Brandt, A.M.A. Keulen en S.E. Postema en in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.B. van Angeren en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.