ECLI:NL:RBDHA:2023:15878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.26309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van machtiging tot voorlopig verblijf voor eisers bij pleegmoeder en (half)zus op basis van artikel 8 EVRM

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit vier kinderen, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland bij hun pleegmoeder en (half)zus, die in Nederland woont. De moeder van de eisers is in 2013 overleden en de (stief)vader is in 2022 overleden. De referente, die een asielvergunning heeft, heeft de zorg voor de eisers op zich genomen, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen voor de mvv afgewezen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de staatssecretaris een nieuwe beslissing moest nemen op het bezwaar van de eisers, maar ook na heroverweging bleef de afwijzing staan. De staatssecretaris oordeelde dat er geen sprake was van gezinsleven tussen de eisers en de referente, omdat de eisers niet konden aantonen dat de relatie met de referente de gebruikelijke banden tussen zussen overstijgt. De rechtbank heeft de argumenten van de staatssecretaris gevolgd en geoordeeld dat de belangenafweging op basis van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van de eisers uitvalt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten dat er geen recht op verblijf in Nederland bestaat voor de eisers, omdat de belangen van de Nederlandse Staat bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder wegen dan de belangen van de eisers.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.26309
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres 1], V-nummer: [V-nummer 1] ,
[eiseres 2], V-nummer [V-nummer 2] ,
[eiseres 3], V-nummer [V-nummer 3] en
[eiser], V-nummer [V-nummer 4] , eisers
(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Lucassen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Inleiding

1. Eisers willen bij hun pleegmoeder en (half)zus, [referente] (referente) in Nederland komen wonen en hebben daarom een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd voor verblijf bij familie- of gezinslid. Eiseres 1 ( [eiseres 1] ) en 2 ( [eiseres 2] ) zijn zusjes van referente; zij hebben dezelfde vader en moeder. Eiseres 3 ( [eiseres 3] ) en eiser ( [eiser] ) zijn een halfzusje en -broertje; zij hebben dezelfde moeder, maar een andere vader. De moeder van eisers en referente is overleden in 2013. De (stief)vader is overleden in 2022. Referente heeft een asielvergunning in Nederland.
2. Met het besluit van 23 september 2020 zijn de aanvragen van eisers voor een mvv afgewezen. Het daartegen door eisers ingestelde bezwaar is eerder op 3 januari 2022 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 augustus 20221 is het daartegen ingestelde beroep van eisers gegrond verklaard. De rechtbank heeft de staatssecretaris daarbij opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eisers.
3. Op 25 november 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld en dat is waar deze zaak over gaat.
4. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1. Zaaknummer NL22.1486.
5. De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, referente, V. Corcelle als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Overwegingen en oordeel van de rechtbank

6. Eisers stellen dat zij recht hebben op een verblijfsvergunning, omdat referente hun pleegmoeder is en zij op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in staat moeten worden gesteld in Nederland gezinsleven met elkaar uit te oefenen. Nadat hun moeder in 2013 was overleden zijn referente en eisers bij hun (stief)vader, diens tweede vrouw en haar kinderen blijven wonen. Maar tot haar vertrek uit Guinee in 2017 heeft referente feitelijk voor eisers gezorgd. Zij zorgde voor voedsel, deed de was, vlocht de haren van [eiseres 1] en deed alles om eisers gelukkig te maken. Hun (stief)vader behandelde hen slecht. Tussen 2017 en 2019 is er geen contact geweest tussen referente en eisers, omdat referente niet wist waar eisers waren. Zij heeft op verschillende momenten geprobeerd hen te vinden, maar niemand kon haar helpen. Pas in 2019 is het referente gelukt om weer contact met eisers te krijgen. Toen is gebleken dat eisers kort na het vertrek van referente door hun (stief)vader zijn verstoten en via een lokale hulporganisatie ‘Red de kinderen’ bij een zekere heer [A] ( [A] ) terecht zijn gekomen. Hij zorgt sindsdien voor eisers. Vanaf 2019 regelt referente zoveel mogelijk vanuit Nederland zaken voor eisers, bijvoorbeeld door geld over te maken voor de huur en ervoor te zorgen dat zij naar school gaan. Referente en eisers houden contact met elkaar door te bellen of via Whatsapp.
7. De staatssecretaris vindt dat er geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven tussen eisers en referente. De staatssecretaris heeft daarbij onderscheid gemaakt tussen de situatie van [eiseres 1] en die van [eiseres 2] , [eiseres 3] en [eiser] . Dit komt omdat [eiseres 1] op het moment van de mvv-aanvraag al meerderjarig was en [eiseres 2] , [eiseres 3] en [eiser] nog niet. Om gezinsleven aan te kunnen nemen tussen [eiseres 1] en referente moet sprake zijn van een pleegouder-pleegkind situatie of van ‘more than normal emotional ties’ tussen hen. Dat wil zeggen dat hun relatie de gebruikelijke banden tussen zussen overstijgt. Voor [eiseres 2] , [eiseres 3] en [eiser] geldt dat voor het aannemen van gezinsleven sprake moet zijn van een pleegouder-pleegkind situatie of van hechte persoonlijke banden tussen referente en hen.
8. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris referente niet heeft mogen verwijten dat zij niet kan aantonen wat zij heeft gedaan om eisers te vinden en/of dat zij niet wist dat ze bij de heer [A] woonden en hoe ze daar terecht zijn gekomen. Dat referente dat allemaal niet met documenten inzichtelijk heeft gemaakt, maakt dat niet anders. De rechtbank volgt referente in wat zij daarover zelf heeft verklaard, maar dat maakt de uitkomst van het beroep niet anders. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de staatssecretaris heeft mogen aannemen dat referente en eisers van 2013 tot 2017 tot het gezin van hun (stief)vader behoorden en vanaf 2027 tot het gezin van de heer [A] . De rechtbank legt dat hierna uit.
Pleegouder-pleegkind
9. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat referente niet de pleegmoeder is van eisers. De staatssecretaris heeft daarbij
kunnen betrekken dat referente heeft verklaard dat zij en eisers na het overlijden van hun moeder bij hun (stief)vader en zijn tweede vrouw zijn blijven wonen en dat zijn tweede vrouw geld aan referente gaf om voor eisers te kunnen koken. Referente heeft ook verklaard dat hun (stief)vader voor hen zorgde. In dit verband heeft de staatssecretaris ook van belang kunnen vinden dat referente destijds zelf nog minderjarig was. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat onder deze omstandigheden de zorgtaken die referente tot aan haar vertrek heeft verricht niet dusdanig zijn dat kan worden gesproken van pleegouderschap. De staatssecretaris heeft kunnen concluderen dat referente en eisers na het overlijden van hun moeder tot het gezin van hun (stief)vader en diens tweede vrouw zijn gaan horen. De staatssecretaris heeft ook bij zijn beslissing kunnen betrekken dat eisers sinds 2017 bij de heer [A] verblijven en dat uit de verklaringen van referente volgt dat hij alles voor hen doet en goed voor hen zorgt. De staatssecretaris heeft daarom tot de conclusie kunnen komen dat eisers sinds 2017 tot het gezin van de heer [A] behoren. Dat referente sinds 2019 een aantal zaken vanuit Nederland regelt voor eisers, heeft bij de staatssecretaris niet tot een andere beslissing hoeven leiden. Daarnaast heeft de staatssecretaris er op kunnen wijzen dat er tussen 2017 en 2019 geen contact is geweest tussen eisers en referente. Dat dit niet vrijwillig was, is daarbij niet doorslaggevend.
10. Anders dan eisers hebben aangevoerd, heeft de staatssecretaris ook bij zijn beslissing betrokken dat hun biologische ouders niet meer voor eisers kunnen zorgen. In zijn beslissing van 25 november 2022 heeft de staatssecretaris hierover opgemerkt dat dit geen punt van discussie is en heeft de staatssecretaris vervolgens op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden beoordeeld of referente kon worden aangemerkt als pleegmoeder van eisers. Zoals hiervoor al is geoordeeld, heeft de staatssecretaris kunnen beslissen dat dit niet het geval is.
‘More than normal emotional ties’ tussen [eiseres 1] en referente
11. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris heeft kunnen beslissen dat er geen sprake is van ‘more than normal emotional ties’ tussen [eiseres 1] en referente. [eiseres 1] staat weliswaar niet op eigen benen, maar de staatssecretaris heeft er dit verband op kunnen wijzen dat zij al 22 is, bij de heer [A] woont en dat zij door hem goed wordt verzorgd. De staatssecretaris heeft er ook op kunnen wijzen dat haar banden met Guinee sterker zijn dan haar banden met Nederland, omdat zij in Guinee naar school gaat en de taal en de gebruiken van dat land kent. De staatssecretaris heeft er daarbij niet ten onrechte op gewezen dat referente [eiseres 1] vanuit Nederland financieel kan blijven ondersteunen, dat zij bijvoorbeeld telefonisch contact met elkaar kunnen blijven houden en dat zij elkaar op die manier emotionele steun kunnen geven. De staatssecretaris heeft ook bij zijn beslissing kunnen betrekken dat de – gestelde – medische klachten van [eiseres 1] niet zo ernstig zijn dat zij hiervoor afhankelijk is van referente. Naar het oordeel van der rechtbank heeft de staatssecretaris terecht de belangen van [eiseres 2] , [eiseres 3] en [eiser] niet betrokken bij de beantwoording van de vraag of sprake is van ‘more than normal emotional ties’ tussen [eiseres 1] en referente, omdat dit twee verschillende toetsingskaders zijn. Die belangen spelen wel een rol bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM en de staatssecretaris heeft ze daarbij, zoals hierna blijkt, wel betrokken.
12. De staatssecretaris heeft dus niet ten onrechte beslist dat er geen gezinsleven is tussen [eiseres 1] en referente. De staatssecretaris heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt op grond van artikel 8 van het EVRM. Deze belangenafweging is in het nadeel
uitgevallen van [eiseres 1] . Hetgeen [eiseres 1] hiertegen heeft ingebracht, bespreekt de rechtbank hierna onder punt 14 en volgende.
Hechte persoonlijke banden tussen [eiseres 2] , [eiseres 3] , [eiser] en referente
13. De staatssecretaris heeft aangenomen dat sprake is van deze hechte persoonlijke banden en (dus) van gezinsleven, maar heeft beslist dat de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van [eiseres 2] , [eiseres 3] en [eiser] uitvalt en dat zij daarom geen verblijfsrecht krijgen in Nederland. Hetgeen [eiseres 2] , [eiseres 3] en [eiser] hiertegen hebben ingebracht, bespreekt de rechtbank ook onder punt 14 en volgende.
Belangenafweging artikel 8 EVRM
14. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat referente een asielvergunning heeft, niet betekent dat de staatssecretaris persé aan eisers verblijf in Nederland moet toestaan. De staatssecretaris moet (en mag) namelijk een belangenafweging maken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken in de belangenafweging en een ‘fair balance’ heeft gemaakt tussen aan de ene kant de belangen van eisers om in Nederland te mogen komen wonen en aan de andere kant de belangen van de Nederlandse Staat bij een restrictief toelatingsbeleid.
15. De staatssecretaris heeft hierbij niet ten onrechte in het nadeel van eisers betrokken dat zij al langere tijd bij de heer [A] wonen en door hem goed worden verzorgd. Ook heeft de staatssecretaris bij zijn beslissing kunnen betrekken dat eisers sterkere banden hebben met Guinee dan met Nederland. Dat referente in Nederland woont en dat zij familie is en de heer [A] niet, heeft bij de staatssecretaris niet tot een andere afweging hoeven leiden. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat eisers in Guinee geen biologische ouders meer hebben.
16. De staatssecretaris heeft daarnaast aan eisers mogen tegenwerpen dat het hier gaat om een eerste toelating, dat referente niet economisch zelfstandig is en in een studentenflat woont. Dat referente na het afronden van haar studie een baan en voldoende inkomen zal kunnen vinden, heeft de staatssecretaris onvoldoende mogen vinden omdat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Hetzelfde geldt voor de stelling van eisers dat referente in aanmerking zal komen voor een grotere woonruimte. Anders dan eisers hebben aangevoerd, mocht de staatssecretaris de sociaaleconomische positie van referente als afzonderlijk element betrekken in de belangenafweging. De staatssecretaris heeft verder aan eisers kunnen tegenwerpen dat hun komst naar Nederland betekent dat zij hier een beroep zullen (kunnen) doen op de algemene middelen.
17. Ten slotte heeft de staatssecretaris in het nadeel van eisers in de belangenafweging kunnen betrekken dat referente hen vanuit Nederland financieel kan blijven ondersteunen en dat zij op afstand contact met elkaar kunnen houden via de telefoon en/of social media. Dat het slecht is voor de ontwikkeling van eisers als zij en referente niet kunnen samenleven, is mede gelet op hun leeftijd (de jongste is inmiddels 12 jaar) niet zonder meer aannemelijk. Eisers hebben hun stellingen op dit punt enkel onderbouwd met een verwijzing naar een noot onder een rechterlijke uitspraak2, maar dat hoeft bij de staatssecretaris niet tot een andere belangenafweging te leiden. Hoewel moderne communicatie via WhatsApp en bellen
2 noot van Daan Beltman en Carla van Os, onder de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3323.
niet hetzelfde is als fysiek contact, heeft de staatssecretaris mogen meewegen dat referente haar relatie met eisers op dezelfde wijze kan voortzetten als zij tot nu toe heeft gedaan.
18. Omdat gezinsleven is aangenomen tussen referente en [eiseres 2] , [eiseres 3] en [eiser] heeft de staatssecretaris beslist dat de omstandigheid dat referente een asielvergunning heeft, betekent dat er een zogenoemde objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Guinee uit te oefenen. De staatssecretaris heeft dit terecht in het voordeel van [eiseres 2] , [eiseres 3] en [eiser] in de belangenafweging betrokken, maar gelet op hetgeen hiervoor is overwogen hoefde dit bij de staatssecretaris niet tot een andere beslissing te leiden. Ten aanzien van [eiseres 1] heeft de staatssecretaris terecht geen objectieve belemmering aangenomen, omdat er geen gezinsleven wordt aangenomen tussen haar en referente. Dat eisers identiteitspapieren hebben overgelegd en dat zij geen strafbare feiten hebben gepleegd, heeft de staatssecretaris in hun voordeel betrokken in de belangenafweging, maar hoefde ook niet tot een andere beslissing te leiden.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen verblijfsrecht in Nederland krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 oktober 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.