ECLI:NL:RBDHA:2023:15872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.22432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling na strafrechtelijke detentie en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de bewaring van een vreemdeling, eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in vreemdelingenbewaring was gesteld. Eiser was op 8 maart 2023 in vreemdelingenrechtelijke bewaring gesteld, maar deze maatregel werd op 11 juli 2023 opgeheven. Op 21 juli 2023 werd eiser opnieuw in bewaring gesteld, wat leidde tot het indienen van een beroep tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder tegen elkaar afgewogen. Eiser stelde dat zijn strafrechtelijke detentie op 21 juli 2023 om 08.00 uur was geëindigd en dat hij onterecht tussen 08.00 uur en 11.40 uur was vastgehouden zonder geldige titel. Verweerder betoogde dat er steeds een geldige titel voor vrijheidsbeneming was geweest. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de stelling van eiser dat zijn detentie om 08.00 uur was geëindigd, maar volgde ook niet het standpunt van verweerder dat de detentie om 11.40 uur was geëindigd. De rechtbank concludeerde dat de bewaring van eiser niet onrechtmatig was, ondanks enkele geconstateerde gebreken in de procedure.

De rechtbank wees het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde verweerder wel in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 augustus 2023 en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.22432
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Verweerder heeft eiser op 8 maart 2023 in vreemdelingrechtelijke bewaring gesteld. Deze maatregel is op 11 juli 2023 opgeheven, omdat eiser een vervangende hechtenis van tien dagen diende uit te zitten. Bij besluit van 21 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser (opnieuw) de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. el Manouzi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het voortraject
1. Eiser stelt dat zijn strafrechtelijke detentie op 21 juli 2023 om 08.00 uur is geëindigd. Er heeft volgens hem aansluitend geen ophouding op vreemdelingrechtelijke titel plaatsgevonden. Hij is op die dag om 11.40 uur in vreemdelingerechtelijke bewaring gesteld. Volgens eiser heeft verweerder zijn vrijheid aldus van 08.00 uur tot 11.40 uur ontnomen, zonder dat daarvoor een geldige titel was. Dat maakt dat het bestreden besluit onrechtmatig is, althans dat een belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen.
2. Volgens verweerder is er steeds een geldige titel voor vrijheidsbeneming geweest. Hiertoe verwijst verweerder naar de “Mededeling toepassing artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, Vreemdelingenwet” van 11 juli 2023 (model M122). Uit model M122 is op te maken dat eiser na ontslag uit strafrechtelijke detentie op vreemdelingrechtelijke
titel zal worden overgedragen naar een plaats van verhoor, alwaar hij zal worden geïnformeerd over de verdere procedure ingevolge de Vw. Volgens verweerder is daarmee tijdig aangekondigd dat eiser direct na afloop van zijn strafrechtelijke detentie weer in vreemdelingenbewaring zal worden gesteld. Dit is op 21 juli 2023 om 11.40 uur gebeurd. Dat is dus ook het moment geweest waarop het strafrechtelijke traject is geëindigd. Er is tot
11.4
uur onafgebroken een titel geweest voor vrijheidsbeneming. Het is niet nodig geweest om eiser op enig moment op vreemdelingrechtelijke titel op te houden. Volgens verweerder blijkt uit pagina 2 van het proces-verbaal van gehoor van 21 juli 2023 (model M110) ook dat de strafrechtelijke detentie nog van kracht was op het moment dat dit gehoor aanving.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Het dossier biedt geen aanknopingspunt voor het standpunt van eiser dat zijn strafrechtelijke detentie op 21 juli 2023 om 08.00 uur geëindigd. Evenmin is de rechtbank bekend met de ervaring of het gegeven dat een strafrechtelijke detentie op de laatste dag daarvan eindigt om 08.00 uur. In zoverre volgt de rechtbank eiser dus niet.
4. Aan de andere kant volgt de rechtbank verweerder niet in diens standpunt dat de strafrechtelijke detentie is geëindigd op 21 juli 2023 om 11.40 uur, het moment waarop de vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling is aangevangen. Uit Model M122 blijkt namelijk dat eiser na ontslag uit strafrechtelijke detentie op vreemdelingrechtelijke titel zal worden overgedragen naar een plaats van verhoor. Dit verhoor is aangevangen op
21 juli 2023 om 11.05 uur. Van een fysieke overbrenging van eiser naar een andere locatie is geen sprake geweest. De rechtbank begrijpt de mededeling uit model M122 dan aldus dat de strafrechtelijke detentie om 11.05 uur is geëindigd. Uit het dossier is niet op te maken dat verweerder eiser op dat moment op vreemdelingrechtelijke titel heeft opgehouden.
Verweerder heeft ter zitting ook toegelicht dat van een dergelijke ophouding geen sprake is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit dat verweerder de vrijheid van eiser tussen 11.05 uur en 11.40 uur heeft ontnomen, zonder dat daarvoor een geldige titel was.
5. Dit gebrek in het voortraject van de inbewaringstelling leidt er niet toe dat als gevolg daarvan die inbewaringstelling van meet af aan onrechtmatig is geweest. Wel leidt dit gebrek tot een belangenafweging. De rechtbank is van oordeel dat de bewuste termijn van 35 minuten relatief kort is geweest. Verder kan uit het dossier worden afgeleid dat er omstandigheden waren die maakten dat eiser op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw had kunnen worden opgehouden. Verder is van belang dat er, zoals hierna zal blijken in rechtsoverweging 10., gronden voor de inbewaringstelling van eiser zijn en dat die gronden onderbouwen dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken.1 De rechtbank is daarom van oordeel dat het geconstateerde gebrek niet maakt dat de maatregel van bewaring van eiser onrechtmatig is. De ernst van dit gebrek weegt namelijk niet op tegen de belangen die met die bewaring van eiser zijn gediend. De beroepsgrond slaagt niet.
De voorschriften bij de uitreiking van het bestreden besluit
6. Eiser stelt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft immers nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte te brengen van de redenen van bewaring. Evenmin heeft verweerder eiser geïnformeerd over
1. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2269.
de procedure om het bestreden besluit aan te vechten, over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand en over de mogelijkheid om vertegenwoordiging aan te vragen.
7. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat verweerder de door eiser genoemde aspecten van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, in acht heeft genomen. Ook hier is dus sprake van een gebrek. In de omstandigheid dat de rechtbank in haar uitspraak van 13 april 20232 ten aanzien van eiser eenzelfde gebrek heeft vastgesteld, ziet zij geen aanleiding om het bestreden besluit direct onrechtmatig te verklaren. Ook nu weer leidt het geconstateerde gebrek tot een belangenafweging. De rechtbank overweegt dat eiser voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring mondeling is meegedeeld dat hij recht heeft op rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Eiser was dus op de hoogte van zijn rechten. Verder heeft eiser bijstand gehad van zijn gemachtigde. Deze is door verweerder tijdig van de maatregel van bewaring op de hoogte gesteld, heeft namens hem beroep ingesteld tegen dit besluit en heeft eiser kunnen informeren over de gronden van dit besluit. De rechtbank acht het verder van belang dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken, zoals hierna uit rechtsoverweging 10. blijkt. Ook in dit geval geldt dat de rechtbank van oordeel is dat de ernst van het geconstateerde gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring van eiser zijn gediend. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser stelt dat de gronden onder 3b en 4a gebaseerd zijn op dezelfde omstandigheden. De overige gronden heeft eiser niet betwist.
10. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser is Nederland ingereisd zonder geldig reisdocument. Verder is hij op 6 maart 2019 met onbekende bestemming vertrokken en heeft hij geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf in Nederland. In zoverre heeft hij zich eerder aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. Deze twee zware gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich ook nu weer aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom al dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Het zicht op uitzetting en de voortvarendheid van het handelen door verweerder
11. Eiser stelt dat er in zijn geval geen zicht op uitzetting is naar Marokko. Hij voert daartoe aan dat verweerder op 17 augustus 2022 een aanvraag voor een laissez-passer (lp) heeft ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten en dat die autoriteiten tot op heden niet hebben gereageerd. Van verweerder mag worden verwacht dat hij in dit stadium meer inspanningen verricht dan gebruikelijk. Aangezien verweerder dit niet doet, handelt verweerder volgens eiser onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting.
12. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In beginsel werken de Marokkaanse autoriteiten mee aan de verstrekking van lp’s ten behoeve van vreemdelingen die naar Marokko dienen te worden uitgezet. De omstandigheid dat de Marokkaanse autoriteiten tot op heden niet hebben gereageerd op de lp-aanvraag voor eiser sluit niet uit dat die autoriteiten hiertoe alsnog zullen overgaan. Eiser zou dit proces overigens kunnen bespoedigen, als hij zijn volledige en actieve medewerking verleent. Dit kan hij doen door relevante documenten te tonen en/of door contact op te nemen met de Marokkaanse autoriteiten. Voorts heeft te gelden dat eiser sinds 8 maart 2023 (onderbroken door een strafrechtelijke detentie) in bewaring heeft verkeerd. Sinds die datum heeft verweerder regelmatig gerappelleerd op de lp-aanvraag en hebben er vertrekgesprekken met eiser plaatsgevonden. De duur van de maatregel van bewaring heeft verweerder er nog niet toe hoeven brengen om méér of andere handelingen te verrichten ter bespoediging van de uitzetting van eiser naar Marokko. Ondanks dat heeft verweerder ter zitting meegedeeld dat DT&V op hoger niveau speciale aandacht heeft gevraagd voor de lp-aanvraag ten behoeve van eiser. In het kader van de verzwaarde belangenafweging die verweerder binnenkort zal moeten verrichten, verwacht de rechtbank dat verweerder in een voortgangsrapportage zo concreet mogelijke informatie verstrekt over wat deze handeling heeft opgeleverd.
Het lichter middel
13. Eiser stelt dat verweerder zijn psychische problemen niet heeft meegenomen bij de beoordeling van de vraag of had kunnen worden volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring.
14. De beroepsgrond slaagt niet. In de beoordeling heeft verweerder betrokken dat eiser medicatie gebruikt en stress heeft. Ook heeft verweerder betrokken dat psychische zorg in het detentiecentrum beschikbaar is. Verweerder heeft voorts afdoende gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel.
Conclusie
15. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Gelet op de geconstateerde gebreken in rechtsoverweging 4. en 7. veroordeelt de rechtbank verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.