ECLI:NL:RVS:2009:BK2269

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907267/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
  • S.J.E. Horstink von Meyenfeldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en titel voor vrijheidsontneming tussen strafrechtelijke detentie en vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om de vreemdeling die op 25 augustus 2009 om 8.00 uur uit strafrechtelijke detentie is ontslagen en vervolgens om 11.45 uur in vreemdelingenbewaring is gesteld. De vraag die centraal staat is of er een geldige titel was voor de vrijheidsontneming van de vreemdeling in de periode tussen zijn ontslag uit detentie en de inbewaringstelling. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vreemdeling onterecht was vrijheidsontnomen in deze tussentijd, maar de Raad van State oordeelt anders. De Raad stelt vast dat er geen bewijs is dat de vreemdeling in de tussentijd is opgehouden voor verhoor, waardoor er geen titel ontbreekt voor de vrijheidsontneming. De Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat een gebrek aan de vrijheidsontneming alleen onrechtmatig is als de gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek. In dit geval waren de gronden voor ophouding aanwezig, en de belangen die gediend zijn met de bewaring ter fine van uitzetting zijn zwaarwegend, gezien de vreemdeling ongewenst is verklaard vanwege strafbare feiten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

200907267/1/V2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 9 september 2009 in zaak nr. 09/30953 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2009 is [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 september 2009, verzonden op 15 september 2009, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 september 2009, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling betoogt in grief I dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het ervoor moet worden gehouden dat artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) de grond heeft gevormd voor zijn vrijheidsberoving op 25 augustus 2009 tussen 8.00 uur, het tijdstip van expiratie van de strafrechtelijke detentie, en 11.45 uur, het tijdstip van inbewaringstelling, nu deze conclusie geen steun vindt in het dossier.
2.1.1. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de vreemdeling op 25 augustus 2009 om 8.00 uur uit strafrechtelijke detentie is ontslagen en hij vervolgens om 11.45 uur in vreemdelingenbewaring is gesteld. Niet is daaruit gebleken dat hij in de tussengelegen periode is opgehouden voor verhoor. Derhalve ontbreekt een titel op grond waarvan de vreemdeling op 25 augustus 2009 tussen 8.00 uur en 11.45 uur zijn vrijheid is ontnomen. De klacht is terecht voorgedragen, maar de grief kan niet tot het daarmee beoogde doel leiden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 juli 2001 in zaak nr. 200102749/1, AB 2001, 274), maakt een gebrek dat kleeft aan de vrijheidsontneming, via welke de vreemdeling in de macht van de tot inbewaringstelling en uitzetting bevoegde autoriteiten is gebracht, de daarop aansluitende bewaring slechts onrechtmatig, indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Van een dergelijke onevenwichtigheid is in dit geval geen sprake. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de gronden voor ophouding krachtens artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 aanwezig waren, zodat de vreemdeling gedurende zes uur kon worden opgehouden. Niet in geschil is voorts dat voor de inbewaringstelling gronden aanwezig waren en dat de inbewaringstelling ook overigens niet onrechtmatig was. De belangen, gediend met de bewaring ter fine van uitzetting, waren in dit geval bovendien zwaarwegend, nu het gaat om een vreemdeling die wegens de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld, ongewenst is verklaard.
2.2. Hetgeen in grief II is aangevoerd, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.4. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. S.J.E. Horstink von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Vonk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009
345-549.
Verzonden: 28 oktober 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak