ECLI:NL:RBDHA:2023:15756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.26891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 september 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op indirect refoulement. Eiser heeft geen concrete informatie overgelegd die aantoont dat het beschermingsbeleid in Duitsland fundamenteel verschilt van dat in Nederland. De rechtbank wijst erop dat de Duitse autoriteiten hebben gegarandeerd dat eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, zelfs als hij zijn asielaanvraag in Duitsland intrekt.

Eiser heeft verder aangevoerd dat zijn medische situatie, waaronder Alzheimer, een risico vormt bij overdracht aan Duitsland. De rechtbank oordeelt echter dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn klachten. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eiser een onevenredige hardheid zou opleveren.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling heeft gesteld. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26891

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Marokkaanse nationaliteit,
alias:
[naam], eiser,
geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiser vreest dat hij bij overdracht aan Duitsland wordt blootgesteld aan indirect refoulement. Volgens eiser heeft Duitsland een ander, ongunstiger, beleid ten opzichte van Marokko dan Nederland. Verder merkt eiser op dat hij niet vrijwillig asiel heeft aangevraagd in Duitsland en dat nergens uit het dossier blijkt dat hij zijn asielaanvraag zou hebben ingetrokken. Eiser meent dat gezien voorgaande het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 21 november 2019, Ilias en Ahmed tegen Hongarije [2] van toepassing is. Eiser voert verder aan dat de beperkingen die in Duitsland gesteld worden aan legal advisers in strijd zijn met het EU-Handvest [3] en EVRM [4] . Eiser verwijst in dit kader naar het AIDA-rapport van 8 april 2022. Verder voert eiser aan dat er in Duitsland ten aanzien van de opvang sprake is van een onhoudbare situatie. Ter onderbouwing hiervan wijst eiser op een artikel van de NOS van 22 mei 2022 [5] . Eiser voert tot slot aan dat de staatssecretaris ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn medische situatie en zijn verzoek om medisch te worden onderzocht. Eiser heeft last van Alzheimer en meent dat een overdracht aan Duitsland een groot risico oplevert voor zijn gezondheid.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Het algemene uitgangspunt is dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Dit geldt ook ten aanzien van het risico op refoulement. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij na overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op indirect refoulement. Om aan deze bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd [6] . Op voorhand moet duidelijk zijn dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan volgens de Afdelingsjurisprudentie sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 [7] . Daarnaast moet de vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan, maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door een verschil in beschermingsbeleid een reëel risico loopt op (indirect) refoulement bij een overdracht aan Duitsland. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat in Nederland beleidsmatig anders wordt beslist ten aanzien van vreemdelingen uit Marokko dan in Duitsland. Daarbij komt dat de Duitse autoriteiten middels het claimakkoord hebben gegarandeerd om eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen, ook indien eiser tijdens de behandeling van zijn asielaanvraag in Duitsland zijn asielaanvraag weer heeft ingetrokken. De Duitse autoriteiten zijn immers op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c van de Dublinverordening akkoord gegaan met de terugname van eiser. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn asielaanvraag in Duitsland niet vrijwillig heeft ingediend. De staatssecretaris heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat het arrest Ilias en Ahmed tegen Hongarije niet van toepassing is, omdat dit arrest ziet op uitzetting naar een land buiten de Europese Unie en daarmee niet ziet op overdracht in het kader van de Dublinverordening.
6.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser met de door hem geschetste gang van zaken over opvang, asielprocedure en rechtsbijstandsvoorzieningen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat Duitsland niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet of dat sprake is van dusdanige tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen in Duitsland zodat de drempel uit het Jawo-arrest wordt gehaald of overschreden. Eiser heeft niet onderbouwd dat de wijze waarop rechtsbijstand in Duitsland is geregeld in strijd is met de bepalingen over (kosteloze) rechtsbijstand uit Richtlijn 2013/32/EU [8] . Een algemene verwijzing naar het AIDA-rapport van 8 april 2022 is hiervoor onvoldoende. Ook heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat de opvangomstandigheden in Duitsland leiden tot een situatie in strijd met artikel 3 EVRM of artikel 4 EU-Handvest. Uit het door eiser overgelegde NOS-artikel blijkt wellicht dat er problemen spelen in Duitsland ten aanzien van de opvang, hiermee is echter onvoldoende aangetoond dat het gaat om structurele tekortkomingen. Bij voorkomende problemen met betrekking tot het verkrijgen van hulp, opvang en toegang tot rechtsbijstand, of anderszins, ligt het op de weg van eiser om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Het is niet gebleken dat zij eiser niet effectief zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
6.3.
De rechtbank overweegt verder dat het aan eiser is om met medische stukken aan te tonen dat zijn overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie inhoudt [9] . De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd om zijn gestelde medische klachten, waaronder de ziekte van Alzheimer, te onderbouwen. Ook in beroep heeft eiser geen medische documenten overgelegd.
6.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris in wat eiser naar voren heeft gebracht, ook in samenhang bezien, in redelijkheid geen bijzondere individuele omstandigheden aanwezig heeft hoeven achten die maken dat eisers overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris de behandeling van de aanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, aan zich had moeten trekken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris eisers aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.No 47287/15, ECLI:CE:ECHR:2019:1121JUD004728715.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
5.NOS, Duitse gemeenten bezorgd: ‘Geen plek en personeel meer voor asielzoekers’ 22 mei 2023,
7.ECLI:EU:C:2019:218.
8.Vgl. de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1644.
9.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2129.