ECLI:NL:RBDHA:2023:15609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
22/5145
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een besluit op een openbaarmakingsverzoek op basis van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023, in de zaak tussen eiser en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, wordt het beroep van eiser tegen het besluit op zijn openbaarmakingsverzoek beoordeeld. Eiser had verzocht om informatie over besluiten en uitlatingen van het kabinet en ministers met betrekking tot het aantal aanwezigen in kerkelijke gebouwen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 14 april 2020. Verweerder heeft een groot aantal documenten verstrekt, maar bepaalde informatie, zoals persoonsgegevens en conceptversies, is niet openbaar gemaakt. Eiser betwist dat verweerder niet over meer documenten beschikt dan hij heeft verstrekt en stelt dat de reikwijdte van zijn verzoek te beperkt is opgevat.

De rechtbank overweegt dat de Wet open overheid (Woo) van toepassing is op het bestreden besluit, aangezien deze wet in werking is getreden tussen het primaire besluit en het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn gronden uitvoerig heeft uiteengezet, maar dat niet op alle argumenten afzonderlijk hoeft te worden ingegaan. De rechtbank concludeert dat de reikwijdte van het verzoek correct is opgevat door verweerder en dat de stelling van eiser dat er meer documenten zouden moeten zijn, niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de zoekslag adequaat is uitgevoerd en dat de documenten die zijn ingediend voor intern beraad niet openbaar hoeven te worden gemaakt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelt dat verweerder de kosten van de procedure niet hoeft te vergoeden. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Wet open overheid en de reikwijdte van openbaarmakingsverzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5145

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

(gemachtigde: mr. W.J. Samuels).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op zijn openbaarmakingsverzoek.
1.1.
Bij deelbesluiten van 5 februari 2021, 30 september 2021 en 4 februari 2022 (gezamenlijk: het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek dat eiser heeft ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoek). Verweerder heeft de hiertegen gerichte bezwaren van eiser ongegrond verklaard bij besluit van 26 juli 2022 (het bestreden besluit).
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De zitting was op 20 september 2023. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. E.C. Bezemer.

Beoordeling door de rechtbank

Wat heeft eiser verzocht?
2. Eiser heeft verzocht om informatie over besluiten en uitlatingen van het kabinet en ministers over het aantal aanwezigen in kerkelijke gebouwen over de periode van 1 januari 2020 tot en met 14 april 2020.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft het verzoek van eiser gehonoreerd en een groot aantal documenten verstrekt. Persoonsgegevens en conceptversies zijn niet openbaar gemaakt. Daarnaast is informatie die de internationale betrekkingen van Nederland zou kunnen schaden niet openbaar gemaakt, waaronder voorbereidingsdocumenten voor internationale- en bilaterale overleggen. Tot slot is informatie waarbij de economische of financiële belangen van de Staat in het geding zijn geweigerd.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt in de kern dat het redelijkerwijs niet mogelijk is dat verweerder niet over meer documenten beschikt dan hij heeft verstrekt. Daarnaast heeft verweerder de reikwijdte van zijn verzoek te beperkt opgevat en een onvolledige zoekslag verricht. Tot slot heeft verweerder ten onrechte de conceptdocumenten niet openbaar gemaakt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank overweegt dat tussen het primaire besluit en het bestreden besluit de Wet open overheid (Woo) in werking is getreden en de Wob is ingetrokken, waarbij niet is voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo op het bestreden besluit van toepassing is.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn gronden in het beroepschrift zeer uitvoerig uiteen heeft gezet. Uit de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat de rechtbank in haar uitspraak niet op alle aangevoerde argumenten afzonderlijk in hoeft te gaan. De rechtbank moet wel alle argumenten bezien, maar mag zich in de uitspraak beperken tot de kern van de door eiser naar voren gebrachte gronden. [1]
Reikwijdte openbaarmakingsverzoek
7. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat bij de bepaling van de reikwijdte van een Woo-verzoek de gebruikte bewoordingen en de context waarin het verzoek wordt gedaan moeten worden betrokken. Uitbreiding of aanvulling van een Woo-verzoek in de bezwaarfase verdraagt zich niet met het wettelijk stelsel, waarbij een bestuursorgaan een besluit op een Woo-verzoek neemt en een eventueel gemaakt bezwaar nog steeds op het oorspronkelijke verzoek betrekking heeft. [2]
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder zijn verzoek te beperkt heeft opgevat. Eiser heeft in dit kader aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat zijn verzoek mede betrekking had op besluiten en uitlatingen over zingen in kerkelijke gebouwen en ventilatie van kerkelijke gebouwen. Deze onderwerpen heeft eiser echter niet genoemd in zijn Woo-verzoek, maar voor het eerst in de bezwaarprocedure aangedragen. Verweerder mocht deze onderwerpen buiten beschouwing laten.
Zoekslag
9. De rechtbank overweegt verder dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. [3]
10. De stelling van verweerder dat hij niet over meer stukken beschikt dan hij heeft verstrekt, komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Verweerder heeft, naar aanleiding van diverse Wob-verzoeken met een soortgelijke strekking als dat van eiser, een geautomatiseerde zoekslag verricht in de e-mailboxen, de digitale gegevensdragers en het documentmanagementsysteem van zowel het ministerie als het RIVM. Met betrekking tot specifiek het Wob-verzoek van eiser heeft verweerder een zoekslag verricht in de e-mailboxen van de leden van de managementteams en hun superieuren, waarbij de termen ‘kerk, kerken, kapel, kapellen, kathedraal, kathedralen, kerkgebouw en kerkgebouwen’ in samenhang met de termen ‘aanwezigen, aanwezige, gast, gasten, kerkganger, kerkgangers, bezoeker of bezoekers’ zijn gehanteerd. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder ook e-mailboxen van andere ambtenaren had moeten doorzoeken, omdat het verzoek van eiser betrekking heeft op besluiten en uitlatingen en voldoende aannemelijk is dat een zoekslag onder managers en superieuren hier een volledig inzicht in geeft. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat verweerder de privé-emailboxen van de heer De Jonge en de heer Van Dissel had moeten doorzoeken, omdat deze e-mailboxen niet onder een bestuursorgaan berusten. [4]
11. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat een bepaald document, ondanks de uitkomsten van het onderzoek van verweerder, toch onder verweerder moet berusten.
Conceptdocumenten
12. De rechtbank overweegt dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee het is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld, moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor het gebruik voor anderen binnen de overheid. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter. [5] Feiten kunnen desondanks zodanig met persoonlijke beleidsopvattingen zijn verweven dat het niet mogelijk is deze te scheiden. [6]
13. De rechtbank heeft kennisgenomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde documenten. [7] Deze documenten zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en bestaan vrijwel geheel uit persoonlijke beleidsopvattingen. Verweerder hoefde deze documenten daarom niet te verstrekken. Het betoog van eiser slaagt niet.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2053).
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 21 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3859).
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:848)
4.Als bedoeld in artikel 2.1 van de Woo gelezen in samenhang met artikel 2.2, eerste lid, van de Woo.
5.Artikel 5.2, eerste lid, van de Woo.
6.Zie de uitspraak van de ABRvS van 19 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2778)
7.Met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht.