ECLI:NL:RBDHA:2023:15607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
22/3130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een besluit op een openbaarmakingsverzoek op basis van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023, in de zaak tussen eiser en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, wordt het beroep van eiser tegen het besluit op zijn openbaarmakingsverzoek beoordeeld. Eiser had verzocht om informatie over besluiten en uitlatingen van het kabinet en ministers met betrekking tot het aantal aanwezigen in kerkelijke gebouwen in de periode van 14 april 2020 tot 26 oktober 2020. Het primaire besluit van de minister, dat op 10 november 2021 werd genomen, werd gedeeltelijk gegrond verklaard bij een later besluit op 11 april 2022. Eiser stelde dat verweerder te weinig documenten had verstrekt en dat de reikwijdte van het verzoek te beperkt was opgevat.

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet te kort is geschoten in zijn informatieverstrekking. De rechtbank stelt vast dat de Wet open overheid (Woo) van toepassing is op het bestreden besluit, en dat de reikwijdte van het verzoek van eiser niet verder reikt dan wat in het oorspronkelijke verzoek is aangegeven. De rechtbank heeft kennisgenomen van de documenten die vertrouwelijk zijn overgelegd en concludeert dat verweerder niet over meer documenten beschikt dan hij heeft verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de belangen van vertrouwelijke communicatie met leden van de Tweede Kamer zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking in dit geval.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat verweerder niet verplicht is om de kosten van de procedure te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

(gemachtigde: mr. I. Erdogan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op zijn openbaarmakingsverzoek.
1.1.
Bij besluit van 10 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek dat eiser heeft ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder heeft het daartegen gerichte bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard bij besluit van 11 april 2022 (het bestreden besluit).
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De zitting was op 20 september 2023. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. M. van Leenhorst en mr. A. Mulder.

Beoordeling door de rechtbank

Wat heeft eiser verzocht?
2. Eiser heeft verzocht om informatie over besluiten en uitlatingen van het kabinet en ministers over het aantal aanwezigen in kerkelijke gebouwen over de periode van 14 april 2020 tot 26 oktober 2020.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek van eiser 14 documenten aangetroffen, die in een inventarislijst zijn opgenomen en zijn genummerd. De documenten die zijn verstrekt door de minister van Justitie en Veiligheid, die eveneens een besluit op hetzelfde verzoek heeft genomen, heeft verweerder als reeds openbaar aangemerkt en niet nogmaals verstrekt. Verweerder heeft persoonsgegevens geanonimiseerd ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Document 10 (‘FW: terugkoppeling technische briefing Twm COVID-19’) betreft een e-mailcorrespondentie die tussen verweerder, een politiek assistent en enkele Kamerleden gevoerd is over de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Verweerder acht het voor het goed functioneren van het kabinet en de individuele bewindspersonen noodzakelijk dat er vertrouwelijk met Kamerleden kan worden gecommuniceerd. Verweerder heeft daarom geweigerd deze correspondentie openbaar te maken ter voorkoming van onevenredige benadeling van de bij de bestuurlijke aangelegenheid betrokken personen.
Verweerder heeft de documenten 11 (‘FvD 19, PvdA 1-2, SGP 24-29’) en 13 (‘schriftelijke vragen voor de minister – financiële en sociale gevolgen COVID-19 voor moskeeën en moskeebezoekers’) niet openbaar gemaakt, omdat deze buiten de reikwijdte van het verzoek van eiser zouden vallen.
Verweerder heeft de documenten 12 (‘Conceptbeantwoording vragen EK-verslag Twm covid-19 m.b.t. godsdienst en levensbeschouwing’) en 14 (‘2020Z15891_Opzet antwoorden’) niet openbaar gemaakt, omdat dit conceptdocumenten zijn en er voor conceptdocumenten geen verplichting tot openbaarmaking zou bestaan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt in de kern dat het redelijkerwijs niet mogelijk is dat verweerder niet over meer documenten beschikt dan hij heeft verstrekt. Daarnaast heeft verweerder de reikwijdte van zijn verzoek te beperkt opgevat en een onvolledige zoekslag verricht. Verder heeft verweerder ten onrechte de namen van leden van de Tweede Kamer geanonimiseerd. Verweerder heeft ten onrechte de bijlage bij document 6 (‘coalitieoverleg morgen 9:00 uur’) getiteld ‘Eventuele wijzigingen Tijdelijke wet maatregelen covid-Defhdocx’ niet openbaar gemaakt. Verder komt eiser op tegen de weigering van verweerder om de documenten 10 tot en met 14 openbaar te maken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank overweegt dat tussen het primaire besluit en het bestreden besluit de Wet open overheid (Woo) in werking is getreden en de Wob is ingetrokken, waarbij niet is voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo op het bestreden besluit van toepassing is.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn gronden in het beroepschrift zeer uitvoerig uiteen heeft gezet. Uit de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat de rechtbank in haar uitspraak niet op alle aangevoerde argumenten afzonderlijk in hoeft te gaan. De rechtbank moet wel alle argumenten bezien, maar mag zich in de uitspraak beperken tot de kern van de door eiser naar voren gebrachte gronden. [1]
7. De rechtbank heeft kennisgenomen van de met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht overgelegde documenten.
Reikwijdte openbaarmakingsverzoek
8. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat bij de bepaling van de reikwijdte van een Woo-verzoek de gebruikte bewoordingen en de context waarin het verzoek wordt gedaan moeten worden betrokken. Uitbreiding of aanvulling van een Woo-verzoek in de bezwaarfase verdraagt zich niet met het wettelijk stelsel, waarbij een bestuursorgaan een besluit op een Woo-verzoek neemt en een eventueel gemaakt bezwaar nog steeds op het oorspronkelijke verzoek betrekking heeft. [2]
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder zijn verzoek te beperkt heeft opgevat. Eiser heeft in dit kader aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat zijn verzoek mede betrekking had op besluiten en uitlatingen over zingen in kerkelijke gebouwen, ventilatie van kerkelijke gebouwen en het dragen van mondkapjes in kerkelijke gebouwen. Deze onderwerpen heeft eiser echter niet genoemd in zijn Woo-verzoek, maar voor het eerst in de bezwaarprocedure aangedragen. Verweerder mocht deze onderwerpen buiten beschouwing laten. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de documenten 11 en 13. [3] Deze documenten vallen buiten de reikwijdte van het verzoek van eiser. Verweerder hoefde deze documenten niet te verstrekken.
Zoekslag
10. De rechtbank overweegt verder dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. [4]
11. De stelling van verweerder dat hij niet over meer stukken beschikt dan hij heeft verstrekt, komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Verweerder heeft toegelicht dat eiser zijn verzoek heeft ingediend bij de minister van Justitie en Veiligheid, die daar een separaat besluit op heeft genomen, en dat verweerder in afstemming met het ministerie van Justitie en Veiligheid een aanvullende zoekslag heeft verricht. De minister van Justitie en Veiligheid is de verantwoordelijke bewindspersoon voor het onderwerp van het verzoek van eiser en verweerder heeft een adviserende rol over de grondwettelijke aspecten daarvan. Het aantal documenten dat verweerder heeft verstrekt moet in dat licht worden gezien en als aanvullend op het besluit van de minister van Justitie en Veiligheid worden beschouwd. Verder heeft verweerder uiteengezet dat hij een zoekslag heeft verricht in het centrale archiefsysteem, de mailboxen van de betrokken ambtenaren en de plaatselijke schijf. Daarbij zijn de zoektermen ‘kerk’, ‘gebouw’, ‘kerkgebouw’, ‘kerkdienst’, ‘geloofsgemeenschap’, ‘gebedsruimte’, ‘dienst’, ‘aantal aanwezigen’, ‘religie’, ‘religieuze’, ‘geloof’, ‘bezoeker’, en ‘eredienst’ gehanteerd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de volledigheid van deze zoekslag.
12. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat een bepaald document, ondanks de uitkomsten van het onderzoek van verweerder, toch onder verweerder moet berusten.
De bijlage bij document 6
13. Verweerder heeft uiteengezet dat document 6 oorspronkelijk twee bijlagen heeft. Eén van deze bijlagen is verstrekt als document 7, één bijlage valt buiten de reikwijdte van het verzoek van eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze verklaring van verweerder.
Document 10
14. De rechtbank overweegt dat het openbaar maken van informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen. [5] De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit specifieke geval het belang van vertrouwelijke communicatie met leden van de Tweede Kamer heeft kunnen laten prevaleren boven het belang van openbaarmaking.
Document 12 en 14
15. De rechtbank overweegt dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee het is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld, moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor het gebruik voor anderen binnen de overheid. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter. [6] Feiten kunnen desondanks zodanig met persoonlijke beleidsopvattingen zijn verweven dat het niet mogelijk is deze te scheiden. [7]
16. De rechtbank heeft kennisgenomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde documenten 12 en 14. [8] Deze documenten zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en bestaan vrijwel geheel uit persoonlijke beleidsopvattingen. Verweerder hoefde deze documenten daarom niet te verstrekken. Het betoog van eiser slaagt niet.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2053).
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 21 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3859).
3.Met toepassing van artikel 8:29 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:848)
5.Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo.
6.Artikel 5.2, eerste lid, van de Woo.
7.Zie de uitspraak van de ABRvS van 19 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2778)
8.Met toepassing van artikel 8:29 van de Awb.