ECLI:NL:RBDHA:2023:15591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.22415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Oekraïense eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 4 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden. De rechtbank concludeert dat de zienswijze van eiser, ingediend op 3 augustus 2023, ten onrechte niet is betrokken bij het bestreden besluit, wat leidt tot een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag blijft bestaan. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Polen gedaan, dat is aanvaard. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in Polen geen toegang zal hebben tot opvang of dat zijn asielaanvraag daar niet in behandeling zal worden genomen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast, en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn gronden naar voren te brengen. De staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 837,00. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 17 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22415

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Oekraïense nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond met instandhouding van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Standpunten partijen
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Eiser wijst er allereerst op dat hij op 3 augustus 2023 een zienswijze heeft ingediend die niet door de staatssecretaris is betrokken bij het bestreden besluit. Eiser meent verder dat ten aanzien van Polen niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt zich op het standpunt dat de Poolse overheid haar verdragsverplichtingen jegens eiser niet na zal komen, waar het gaat om opvang en procedurele waarborgen. Eiser verwijst naar pagina 37 van het AIDA-rapport van 19 mei 2023, update 2022. Hieruit blijkt dat Poolse grenswachten terugkerende vluchtelingen die onder de Dublin-procedure vallen dwingen een herhaalde asielaanvraag in te dienen, welke gewoonlijk niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dit is in strijd met artikel 18, tweede lid, van de Dublinverordening. Ten aanzien van de opvangmogelijkheden in Polen voor asielzoekers verwijst eiser naar het AIDA-rapport van 16 april 2021, update 2020. Hieruit blijkt dat het door asielzoekers in Polen maandelijks ontvangen leefgeld te laag is om een accommodatie te huren waardoor velen van hen slapen in overbevolkte appartementen waar zij een bed moeten delen met anderen. Verder is er sprake van systematische tekortkomingen in de Poolse asielopvang, gezien de instroom van 8.000.000 Oekraïense vluchtelingen sinds eind 2022. Hierdoor bestaat er onzekerheid of eiser in Polen opvang zal verkrijgen. Ook heeft eiser in Polen in de beroepsfase geen recht op gratis rechtsbijstand, dit is in strijd met artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn. Verder wordt het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM [2] , niet gerespecteerd door de Poolse autoriteiten nu eiser bij de beoordeling of hij recht heeft op rechtsbijstand afhankelijk is van de Poolse autoriteiten terwijl zij ook eisers opponent zijn in een juridische procedure. Ook voert eiser aan dat Polen geen rechtsstaat is en dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen ernstig onder druk staat en er soms advocaten worden geïntimideerd.
6. De staatssecretaris volgt eiser in zijn standpunt dat de zienswijze van 3 augustus 2023 ten onrechte niet in de beoordeling is betrokken. De staatssecretaris meent dat het beroep hierom gegrond dient te worden verklaard en verzoekt om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen in stand te houden. De staatssecretaris meent immers dat er ten aanzien van Polen wel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De staatssecretaris verwijst in dit verband naar de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 2 juni 2022 [3] en 1 juli 2022 [4] en de uitspraak van dezelfde zittingsplaats van 28 april 2023 [5] . Hierin zijn ook de AIDA-rapporten van 2020 en 2021 besproken.
Zienswijze
7. De rechtbank overweegt allereerst dat uit het procesdossier blijkt dat eiser op 3 augustus 2023 een zienswijze heeft ingediend. In het bestreden besluit staat aangegeven dat er door eiser geen zienswijze is ingediend, waardoor kan worden geconcludeerd dat de zienswijze in zijn geheel niet bij de beschikking van 4 augustus 2023 is betrokken. Dit levert een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek op. De beroepsgrond slaagt. Wat dit voor gevolgen heeft voor het bestreden besluit, zal de rechtbank na bespreking van de overige door eiser aangevoerde gronden bepalen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten opzichte van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst in dit kader naar het oordeel van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 2 juni 2022 [6] . In deze uitspraak is geoordeeld dat voor Polen nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en daarbij is onder andere ingegaan op de (toegang tot de) asielprocedure, pushbacks, juridische bijstand, opvangomstandigheden, toegang tot een onafhankelijke rechter en een eerlijk proces in vreemdelingrechtelijke zaken. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is van artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest [7] omdat de Poolse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen, bijvoorbeeld door tekortkomingen in de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 [8] .
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat Polen niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet of dat de drempel van het hiervoor genoemde Jawo-arrest wordt gehaald of overschreden.
8.2.
De rechtbank overweegt dat eiser op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening zal worden overgedragen naar Polen, wat inhoudt dat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag omdat eiser een Pools visum heeft gehad en eiser in Polen nog niet eerder een asielverzoek heeft ingediend. Het beroep van eiser op het AIDA-rapport update 2022 waaruit zou blijken dat het onzeker is voor Dublinterugkeerders om volgens de Poolse wet het recht om hun eerste procedure voor internationale bescherming te heropenen, treft dan ook geen doel. Ook overigens volgt uit het AIDA-rapport niet dat Dublinterugkeerders geen toegang hebben tot de asielprocedure in Polen. Het voorgaande is dan ook onvoldoende om aan te nemen dat eiser een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. De Poolse autoriteiten hebben het claimverzoek geaccepteerd en zich verantwoordelijk geacht voor de behandeling van eisers asielverzoek en toegezegd dat zij dit verzoek zullen behandelen met inachtneming van de geldende richtlijnen.
8.3.
De staatssecretaris heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat uit de door eiser overgelegde stukken niet is gebleken dat eiser geen toegang zal hebben tot opvangvoorzieningen. Het AIDA-rapport update 2020 is door de rechtbank uitgebreid betrokken in haar uitspraak van 2 juni 2022. De rechtbank volgt deze uitspraak en de overwegingen waarop zij berust. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat het feit dat er 8.000.000 Oekraïense vluchtelingen naar Polen zijn gekomen maakt dat eiser geen opvang zal krijgen. Ook in eisers standpunt over toegang tot gratis rechtsbijstand in Polen ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. Artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt dat lidstaten kunnen voorzien in rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in de asielprocedure in eerste aanleg. Van een verplichting daartoe is geen sprake. Voorts biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat Polen in strijd handelt met deze richtlijn. Bij voorkomende problemen met betrekking tot het verkrijgen van hulp, opvang en toegang tot rechtsbijstand, medische zorg, of anderszins, ligt het op de weg van eiser om daarover in Polen te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
8.4.
Verder overweegt de rechtbank dat de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, in haar uitspraak van 2 juni 2022 ook uitgebreid in is gegaan op de zorgen die bestaan met betrekking tot de rechterlijke macht in Polen. Vervolgens is geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt of op andere wijze is gebleken dat Polen en daarmee ook de rechterlijke macht zich – afgezien van de pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het EU-asielrecht en de waarborgen die daaruit voortvloeien. Dit is ook geoordeeld in de uitspraak van de meervoudige kamer van diezelfde zittingsplaats van 1 juli 2022 [9] . Over de rechterlijke macht in het bijzonder heeft deze kamer overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de rechter en evenmin dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hen nadien maatregelen hebben opgelegd. Eiser heeft geen stukken overgelegd die aanleiding geven voor een ander oordeel.
Artikel 17 Dublinverordening
9. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is nader uitgewerkt wanneer de staatssecretaris van deze bevoegdheid gebruikmaakt.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het door eiser aangevoerde redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Zoals hiervoor is geoordeeld, mag de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt. De staatssecretaris heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gestelde dat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat zijn overdracht aan Polen van een onevenredige hardheid zou getuigen of sprake is van een bijzonder samenstel van factoren dat maakt dat de behandeling van het verzoek om internationale bescherming in Nederland in de rede ligt.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank komt, gelet op rechtsoverweging 7, tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is genomen met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet evenwel aanleiding de rechtgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand te laten, omdat eiser gedurende de beroepsprocedure voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn inhoudelijke gronden naar voren te brengen. Als gevolg hiervan is het aannemelijk dat hij niet is benadeeld.
11. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op
€ 837,00 (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van
€ 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie.
8.ECLI:EU:C:2019:2018