In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit claimt. De maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 augustus 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de uitzettingsprocedure zal beletten. Eiser betwistte de voortvarendheid van de uitzetting, aangezien de maatregel op 1 augustus 2023 werd opgelegd, maar pas op 9 augustus 2023 een lp-aanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten werd verstuurd. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist zijn en dat er voldoende voortvarend aan de uitzetting wordt gewerkt. Eiser was op 1 augustus 2023 vanuit Duitsland overgedragen en er zijn verschillende stappen ondernomen om de uitzetting te realiseren.
De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 augustus 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.