ECLI:NL:RBDHA:2023:15587

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.22201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en voortvarendheid van uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit claimt. De maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 augustus 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de uitzettingsprocedure zal beletten. Eiser betwistte de voortvarendheid van de uitzetting, aangezien de maatregel op 1 augustus 2023 werd opgelegd, maar pas op 9 augustus 2023 een lp-aanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten werd verstuurd. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist zijn en dat er voldoende voortvarend aan de uitzetting wordt gewerkt. Eiser was op 1 augustus 2023 vanuit Duitsland overgedragen en er zijn verschillende stappen ondernomen om de uitzetting te realiseren.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 augustus 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22201

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.L. Crutzen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.L.J. Verhoeven).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] 1990.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting naar Marokko. De maatregel van bewaring is op 1 augustus 2023 opgelegd en pas op 9 augustus 2023 is een lp-aanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten verstuurd. Dit terwijl verweerder op de hoogte was van eisers overdracht vanuit Duitsland en daarom sneller had kunnen beginnen met de uitzetting.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Ook de rechtbank is van oordeel dat de gronden feitelijk juist zijn, aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en samen met de toelichting daarbij voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
5. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat voldoende voortvarend aan de uitzetting wordt gewerkt. Eiser is op 1 augustus 2023 vanuit Duitsland overgedragen. Op 4 augustus 2023 is geprobeerd een vertrekgesprek te voeren, maar eiser heeft geweigerd deel te nemen omdat hij niet met DT&V in gesprek wilde gaan. Ook al heeft uiteindelijk geen gesprek plaatsgevonden, daarmee is wel een eerste uitzettingshandeling verricht. Vervolgens is op 9 augustus 2023 een lp-aanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten verstuurd, nadat de daarvoor benodigde vingerafdrukken op 7 augustus 2023 door DIA zijn ontvangen. Daarmee heeft verweerder voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiser. Dat bij verweerder bekend was dat eiser overgedragen zou worden vanuit Duitsland, maakt dit oordeel niet anders. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat pas feitelijk kon worden begonnen met uitzettingshandelingen (waaronder het opstarten van de lp-procedure) nadat eiser was overgedragen door Duitsland en in bewaring was gesteld.
Ambtshalve toetsing
6. Ten slotte overweegt de rechtbank dat zij, ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij is gehouden [1] , niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 17 augustus 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858).