ECLI:NL:RBDHA:2023:15522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
SGR 22/6238
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging WOZ-beschikking en proceskostenvergoeding in belastingzaak

In de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R. van der Weide, en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, heeft de rechtbank Den Haag op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 augustus 2022, waarin de WOZ-waarde van een woning aan [adres] te [plaats] was vastgesteld op € 221.000. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, wat ook van invloed was op de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing voor het jaar 2022.

Tijdens de zitting op 27 september 2023 hebben partijen een compromis bereikt, waarbij de waarde van de woning op de waardepeildatum is vastgesteld op € 207.000. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de WOZ-waarde aangepast. Tevens zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing verlaagd naar de nieuwe waarde. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.133, en het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.

De rechtbank heeft het gewicht van de zaak als licht beoordeeld, wat heeft geleid tot de vaststelling van de proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/6238
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: mr. R. van der Weide),

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 19 augustus 2022 op het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 28 februari 2022 (de beschikking) waarbij de waarde van de woning aan [adres] te [plaats] (de woning) is vastgesteld op € 221.000.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2023.
Namens eiser zijn verschenen Mr. [naam 1], [naam 2] en [naam 3], kantoorgenoten van gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 4] en [naam 5].

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 207.000;
- vermindert de aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing tot een bedrag berekend naar een waarde van € 207.000;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.133;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2022 de waarde vastgesteld van twee objecten te Waddinxveen. De in één geschrift vervatte beschikkingen hebben betrekking op waardepeildatum 1 januari 2021 (de waardepeildatum) en op het kalenderjaar 2022. Met de beschikkingen zijn de aan eiser opgelegde aanslagen onroerendezaakbelasting eigenaar en watersysteemheffing eigenaren voor het jaar 2022 (de aanslagen) bekendgemaakt.
2. Tegen de beschikking voor de woning aan [adres] is bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt het bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag onroerendezaakbelasting 2022 voor de woning. Eiser heeft - gelet op de inhoud van het bezwaarschrift en ervan uitgaande dat de WOZ-waarde tevens daarop van invloed is - tevens bezwaar gemaakt tegen de aanslag watersysteemheffing eigenaren 2022 voor de woning.
3. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
4. Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over hetgeen hen aanvankelijk verdeeld hield en wel in die zin dat naar hun oordeel de waarde in het economische verkeer van de woning op de waardepeildatum nader moet worden vastgesteld op € 207.000 en de aanslagen navenant verminderd. Als onderdeel van het compromis zijn partijen overeengekomen dat verweerder de door eiser voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand gemaakte proceskosten zal vergoeden conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank sluit zich bij dit compromis aan.
5. Op grond van artikel 8:75 van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Dit is uitgewerkt in het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht (Bpb). Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb kan een veroordeling in deze kosten betrekking hebben op de kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Bpb en de bijlage bij het Bpb wordt het bedrag van de rechtsbijstandskosten vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met de toepasselijke wegingsfactoren (C). De toepasselijke wegingsfactoren zijn in onderdeel C van de bijlage van het Bpb onderverdeeld in wegingsfactoren ten aanzien van het gewicht van de zaak (C1) en wegingsfactoren ten aanzien van samenhangende zaken (C2). De wegingsfactoren in C1 lopen uiteen van 0,25 (zeer licht) tot 2 (zeer zwaar).
7. In de toelichting bij het Bpb staat dat het gewicht van een zaak wordt bepaald door het – al dan niet in geld uit te drukken – belang en de ingewikkeldheid. Het werd niet wenselijk geacht om de rechter aan nadere criteria voor de bepaling van het gewicht te binden. Het opnemen van wegingsfactoren in onderdeel C1 van het Bpb berust volgens de toelichting op de overweging dat enerzijds het met een gemachtigde voeren van bagatelprocedures niet moet worden aangemoedigd, en, anderzijds, dat de vergoeding evenredig dient te zijn met de prestatie van de gemachtigde. [1] De bestuursrechter moet zelf, op grond van een eigen waardering, beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. [2]
8. De rechtbank stelt het gewicht in deze zaak vast op 0,5 (licht), gelet op de eenvoud van de zaak, de daarmee samenhangende (geringe) werkbelasting van de gemachtigde en het geringe belang van de zaak. De rechtbank stelt alsdan de te vergoeden kosten op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.133 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 (tarief 2023) en een wegingsfactor 0,5).
9. Gelet op dit compromis, hetwelk recht doet aan alle in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zijn de vastgestelde waarde en aanslagen verminderd zoals hiervoor is vermeld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. A.V. Spuij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Staatsblad 1993, 763.
2.Zie het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293.