In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Oekraïense vreemdeling. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 22 september 2023 was genomen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet op de juiste wijze was medegedeeld aan de eiser, aangezien dit niet schriftelijk en in een begrijpelijke taal was gebeurd, zoals vereist door artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Ondanks dit gebrek, concludeerde de rechtbank dat de eiser niet benadeeld was, omdat hij beroep had ingesteld en gebruik had gemaakt van gratis rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde verder dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel zware als lichte, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht onder de Dublinverordening bestond, en dat de eiser zich niet aan de toezichtsplichten had gehouden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar kende wel een proceskostenvergoeding toe aan de eiser. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier D.G. van den Berg.