ECLI:NL:RBDHA:2023:15477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.30379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Tunesische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 22 september 2023, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel niet op de juiste wijze aan eiser was medegedeeld, aangezien dit niet schriftelijk en in een begrijpelijke taal was gebeurd, zoals vereist door artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Ondanks dit gebrek heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet benadeeld is, omdat hij beroep had ingesteld en gebruik had gemaakt van gratis rechtsbijstand.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, waaronder het feit dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank concludeerde dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar heeft wel een proceskostenvergoeding toegekend aan eiser, die door de staatssecretaris moet worden betaald aan de rechtsbijstandsverlener. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30379

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2023 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De waarnemer van de gemachtigde van eiser, mr. N. den Ouden, is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit het Eurodac-systeem volgt dat eiser Duitsland is in gereisd en daar een asielaanvraag heeft ingediend. Op 5 januari 2023 heeft Duitsland een terugnameverzoek van Frankrijk ontvangen en op 10 januari 2023 is Duitsland akkoord gegaan o.g.v. artikel 18 lid 1 b Dublinverordening.
Artikel 5.3 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)
4. Volgens eiser is de maatregel niet ex. artikel 5.3 van het Vb 2000 schriftelijk en in een taal die eiser begrijpt aan eiser uitgereikt.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat inderdaad niet is voldaan aan de eisen genoemd in artikel 5.3 van het Vb 2000. Alhoewel uit het dossier blijkt dat aan eiser is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep in kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand, is dit niet schriftelijk en in een taal die hij verstaat gebeurd. Er is hiermee sprake van het gebrek. De rechtbank ziet echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aanleiding om het gebrek te passeren nu eiser beroep heeft ingediend en daarbij ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van gratis rechtsbijstand. Dit betekent dat eiser ondanks het gebrek niet is verstoken van zijn recht op gratis rechtsbijstand. Eiser is derhalve niet benadeeld. De rechtbank ziet in voorgaande wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Gronden
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3d, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken, dan wel dat zij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren.
5.1.
Immers, eiser heeft verklaard zonder paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning Nederland te zijn in gereisd (3a). Dat eiser een asielzoeker is doet daar niet aan af, nu verweerder mag volstaan met een motivering die feitelijk juist is. [1] Eiser onderneemt daarnaast ook geen concrete acties ter bevordering van het vaststellen van zijn identiteit (3d).
5.2.
Betreffende de lichte gronden 4c en 4d oordeelt de rechtbank dat deze terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd nu eiser niet staat ingeschreven in het BRP, niet aannemelijk heeft gemaakt een vaste verblijfplaats te hebben (4c) en hij te kennen heeft gegeven niet te beschikken over middelen van bestaan (4d). Verweerder heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht.
6.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat verweerder gevraagd heeft naar de medische omstandigheden van eiser en dat deze voldoende zijn betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Over de poging tot zelfdoding heeft eiser ter zitting verklaard dat dit een bewuste handeling vanuit boosheid was. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hier geen aanleiding in heeft hoeven zien om onderzoek te doen naar de psychische gesteldheid van eiser.
6.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674).
Voortvarendheid
7. Verweerder heeft op dag 5 een eerste overdrachtshandeling verricht, namelijk het versturen van een claimverzoek. Diezelfde dag heeft verweerder bovendien een vertrekgesprek gevoerd met eiser. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2) De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken.
Zicht op overdracht
8. Nu eiser onder de Dublingrondslag valt en verweerder voortvarend aan de overdracht werkt en de rechtbank anderzijds geen aanknopingspunten heeft dat de overdracht uiteindelijk geen doorgang zal vinden, is er sprake van zicht op overdracht.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Gelet op het geconstateerde in 4.1. bestaat er aanleiding om aan eiser een proceskostenvergoeding toe te kennen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.