ECLI:NL:RBDHA:2023:15452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.12549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning behandeld. Eiser, een Marokkaanse man die al meer dan 20 jaar in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel het uitoefenen van zijn privéleven conform artikel 8 van het EVRM. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging voorlopig verblijf (mvv) en niet de benodigde medische informatie had overgelegd voor een BMA-advies. Eiser stelde beroep in tegen deze afwijzing en vroeg tevens om een voorlopige voorziening.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat eiser niet alle benodigde stukken heeft aangeleverd voor het aanvragen van een BMA-advies. De rechtbank benadrukt dat de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt, waarbij het belang van de vreemdeling wordt afgewogen tegen het Nederlands algemeen belang, niet onterecht in het nadeel van eiser is uitgevallen. Eiser heeft weliswaar lange tijd in Nederland gewoond, maar zijn verblijf was illegaal en hij heeft nooit een verblijfsvergunning gehad. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een verplichting tot het voortzetten van het privéleven van eiser rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, in aanwezigheid van mr. T. Verschoor, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.12549 en NL23.12551

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.L.K. Hu).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
Bij besluit van 7 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 30 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft op 14 augustus 2023 een aanvullend besluit genomen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1970 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 1 februari 2021 een verblijfsvergunning voor het doel ‘het uitoefenen van privéleven conform artikel 8 van het EVRM [1] ’ aangevraagd.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser geen geldige machtiging voorlopig verblijf (mvv) heeft. Daarnaast komt eiser niet in aanmerking voor een vrijstelling. [2] Eiser heeft namelijk niet de benodigde medische informatie overlegt, waardoor geen aanleiding bestaat het BMA [3] om advies te vragen. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder in het nadeel van eiser laten uitvallen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Het medische dossier van eiser is wellicht summier, maar desondanks had verweerder aanleiding moeten zien een BMA advies te vragen. De belangenafweging heeft verweerder onterecht in het nadeel van eiser laten uitvallen. Eiser verblijft al langer dan 20 jaar in Nederland en heeft een veel sterkere band met Nederland dan met Marokko. Er is dan ook sprake van privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beroep is ongegrond. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Medische situatie
5. Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat niet is voldaan aan het vereiste alle benodigde stukken aan te leveren die nodig zijn om een BMA-advies aan te vragen. De stelling van eiser dat verweerder wel de intentie had een BMA-advies aan te vragen doet daar verder niet aan af, nu dit niet weg neemt dat niet alle hiervoor benodigde stukken zijn aangeleverd. Verder wordt het standpunt van eiser dat het aanvullend besluit te laat genomen zou zijn niet gevolgd, nu deze beslissing zestien dagen voor de behandeling ter zitting genomen is en het een verduidelijking van het bestreden besluit zoals genomen op 30 maart 2023 betreft.
Belangenafweging
6.1.
Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van privéleven een “fair balance” moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [4] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend dient te toetsen. [5] Verder volgt uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat als de vreemdeling weet, althans had moeten weten, dat zijn verblijfsrecht onzeker was, slechts onder bijzondere omstandigheden reden bestaat voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven. [6]
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser 24 jaar in Nederland verblijft en nooit in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Het door verweerder aangenomen privéleven is aldus opgebouwd tijdens illegaal verblijf. Verweerder betoogt dan ook terecht dat slechts onder bijzondere omstandigheden reden bestaat voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven van eiser. Verweerder heeft niet ten onrechte de lange verblijfsduur van eiser in Nederland en de sociale banden die daarvan onvermijdelijk het gevolg zijn niet als bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld aangemerkt. Dat eiser niet of nauwelijks banden heeft met Marokko heeft verweerder ook niet ten onrechte als bijzondere omstandigheid in de hiervoor bedoelde zin aangemerkt. Daarvoor heeft verweerder terecht van belang geacht dat eiser in Marokko is geboren en tot aan zijn 29ste levensjaar in Marokko gewoond. Dat verweerder onterecht de medische situatie van eiser niet heeft betrokken in de belangenafweging wordt niet gevolgd, nu de omstandigheden en de gevolgen hiervan door verweerder door het ontbreken van medische stukken en een BMA-advies niet beoordeeld konden worden.
6.3.
Nu overigens geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [7]
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T. Verschoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikel 17 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Het Bureau medische advisering.
4.Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73, r.o. 2.1.
7.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.