ECLI:NL:RBDHA:2023:15410
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van een wezenuitkering en de dringende redenen om hiervan af te zien
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres, die in het verleden recht had op een wezenuitkering, heeft in 2015 een terugvordering van € 4.502,02 ontvangen, omdat zij niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering. Eiseres heeft sindsdien niet in staat kunnen stellen om het bedrag terug te betalen, en in 2021 is een betalingsregeling vastgesteld waarbij zij maandelijks € 31,50 moet terugbetalen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze regeling, maar dit is ongegrond verklaard door verweerder.
Tijdens de zitting heeft eiseres aangevoerd dat er sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien, onder andere vanwege de psychische problemen die zij ervaart en de verantwoordelijkheden die haar grootmoeder, die haar opvoedt, op zich neemt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres en haar grootmoeder onvoldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat de terugvordering hen in een onaanvaardbare financiële of sociale situatie plaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er te weinig informatie is over de inkomenspositie en de mentale gezondheid van eiseres om te concluderen dat er sprake is van een dringende reden.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder terecht het beroep op de dringende reden heeft afgewezen. De uitspraak benadrukt dat de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen door de Sociale verzekeringsbank in principe moet plaatsvinden, tenzij er overtuigend bewijs is van dringende redenen die dit onaanvaardbaar maken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.