ECLI:NL:RBDHA:2023:15398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.12019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van een eiser van Syrische nationaliteit, die stelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag van 27 september 2022. De eiser heeft de staatssecretaris in gebreke gesteld en beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de beslistermijn van zes maanden, die eindigde op 27 maart 2023, heeft verlengd met negen maanden op basis van het WBV 2022/22, waardoor de termijn voor de eiser pas op 27 december 2023 eindigt. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 31 maart 2023 prematuur is ingediend, omdat de wettelijke termijn nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12019

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum]
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Spapens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn asielaanvraag van
27 september 2022. De staatssecretaris heeft ondanks een verzoek daartoe geen verweerschrift ingediend.
1.1.
Bij brief van 31 maart 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 20 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw [3] 2000 moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
Op grond van het vierde lid, aanhef en onder b, van dit artikel kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
5. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 27 september 2022. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 27 maart 2023 eindigen. De staatssecretaris heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22 [4] , de beslistermijn van asielaanvragen, waarop op 27 september 2022 nog niet was beslist, met negen maanden verlengd. Dit betekent dat deze termijn voor eiseres pas op 27 december 2023 zal eindigen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van
26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De rechtbank ziet geen grond om in deze zaak van dit oordeel af te wijken. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 31 maart 2023 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is, gelet op het voorgaande, niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
3.Vreemdelingenwet.
4.Stcrt. 2022, nr. 25775.