ECLI:NL:RBDHA:2023:15348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.22701
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en medische behandeling van Iraakse nationaliteit in het kader van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak hebben eisers, een Iraakse vrouw en haar broer, op 6 februari 2017 asiel aangevraagd in Nederland. Hun aanvragen werden op 10 april 2017 afgewezen, maar er werd uitstel van vertrek verleend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder, op 19 december 2018, het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak. In 2019 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) een advies uitgebracht waarin werd gesteld dat de medische behandeling voor de eisers in Irak niet adequaat zou zijn. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft in 2019 bepaald dat artikel 64 niet van toepassing was, maar dit werd door de rechtbank in een latere uitspraak herzien. Op 11 juli 2023 heeft de staatssecretaris de bezwaarschriften van eisers gegrond verklaard en hen uitstel van vertrek verleend tot 8 juni 2024.

Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij zij betogen dat de medische zorg in Noord-Irak ontoegankelijk is. De rechtbank heeft op 3 oktober 2023 de beroepen behandeld. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht uitstel van vertrek heeft verleend op basis van artikel 64, en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgmogelijkheden in Irak. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.22701 en NL23.22703

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

geboren op [geboortedatum 1]
V-nummer: [nummer 1]
en haar broer
[naam 2], eiser,
geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [nummer 2] ,
beiden van Iraakse nationaliteit
(gemachtigde: mr. F. van Dijk)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 18 september 2019 heeft de staatssecretaris in het kader van een ambtshalve beoordeling bepaald dat artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet op eisers van toepassing is. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluiten van 29 oktober 2019 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, zijn de hiertegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en is de staatssecretaris opgedragen om opnieuw op de bezwaren van eisers te beslissen. [1]
Bij afzonderlijke besluiten van 11 juli 2023 (de bestreden besluiten) heeft de staatssecretaris de bezwaarschriften van eisers gegrond verklaard. Aan eisers is uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van 8 juni 2020 tot 8 juni 2024.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Eisers en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
Achtergrond
1. Eisers hebben op 6 februari 2017 in Nederland asiel aangevraagd. Bij besluiten van 10 april 2017 zijn de aanvragen afgewezen en is uitstel van vertrek verleend conform artikel 64 van de Vw 2000 over de periode van 10 april 2017 tot 10 juli 2017. Bij uitspraak van 19 december 2018 is het beroep tegen de besluiten van 10 april 2017, door deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bevestigd.
2. In het kader van de ambtshalve beoordeling zijn eisers onderzocht door het Bureau Medische Advisering (BMA). Het BMA heeft op 30 april 2019 een BMA-advies over eiseres uitgebracht. In dit advies is onder meer vermeld dat bij het uitblijven van de genoemde behandeling voor diabetes, de hypertensie en de hypercholesterolemie een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie met betrekking tot de therapiemogelijkheden in het land van herkomst wordt geconcludeerd dat de behandeling aanwezig is.
2.1.
Het BMA heeft op 19 juni 2019 een BMA-advies over eiser uitgebracht. In dit advies is onder meer het volgende vermeld:
‘Uit de informatie verkregen van de gemachtigde behandelaars en het reeds bestaande dossier is gebleken dat bij [eiser] sprake is van een verstandelijke beperking, [eiser] functioneert op het niveau van een 3-jarige. De voornaamste klachten betreffen de regulaties van de emoties (…) Hij functioneert op het niveau van een kind, heeft hulp nodig bij aankleden en is in de nacht onrustig. Kortom zorgbehoevend aldus de behandelaar. [Eiser] kan niet praten, lezen en schrijven.
(…)
[Eiser] wordt behandeld door een huisarts, oogarts en een AVG (arts voor verstandelijke gehandicapten).
(…)
Mantelzorg: de zuster van [eiser] levert de zorg aan [eiser]. [Eiser] functioneert op het niveau van een kind en heeft medicatie nodig. Daarom acht ik mantelzorg essentieel voor het welslagen van de medische behandeling.
(…)
[Eiser] is ADL-afhankelijk en niet in staat om zich zelfstandig te handhaven. Zonder de gegeven (ADL-)verzorging zou er op korte termijn een medische noodsituatie kunnen ontstaan.(…) Uit brondocument: BMA 11418, met datum 26-07-18 blijkt dat deze zorg ook verleend kan worden door Hawler General Teaching Hospital 60-Meter Street Erbil.’
2.2.
Bij brief van 18 juli 2019 zijn eisers in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hen ontoegankelijk is in Noord-Irak (A3/7.1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000). Op 5 september 2019 hebben eisers hun gezamenlijke reactie ingediend. Eisers hebben onder meer betoogd dat in Koerdistan geen opvang/mantelzorg voor eiser aanwezig is ter vervanging van de mantelzorg die hij van eiseres ontvangt. Daartoe is verwezen naar het rapport
‘Country Policy and Information Note Iraq; Medical and healthcare issues Version 1.0 May 2019’van de
UK Home Office’.
2.3.
In afwachting van een beslissing op de beoordeling om toepassing van artikel 64 Vw 2000 is uitstel van vertrek verleend.
Besluitvorming
3. Bij besluiten van 18 september 2019 heeft de staatssecretaris vervolgens besloten dat eisers niet in aanmerking komen voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft daartoe onder meer overwogen dat uit het BMA-advies van 19 juni 2019 valt op te maken dat het
Hawler General Teaching Hospitalin staat wordt geacht de door eiseres verleende 24-uursopvang op zich te nemen en eiser op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat deze instelling deze zorg niet kan bieden.
4. In de besluiten op bezwaar van 29 oktober 2019 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Daartoe is onder meer overwogen dat, voor zover eiser bedoeld heeft te zeggen dat het
Hawler General Teaching Hospitalniet de noodzakelijke zorg kan verlenen, de BMA-adviseur heeft geconcludeerd van wel. De staatssecretaris overweegt verder dat het op de weg van eiser had gelegen stukken te overleggen waaruit blijkt dat er getwijfeld dient te worden aan de genoemde instelling.
5. In de bestreden besluiten van 11 juli 2023 zijn de bezwaarschriften gegrond verklaard. De staatssecretaris heeft hierbij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 22 december 2020 betrokken. Op grond daarvan in combinatie met hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd over de toegang tot de benodigde zorg in Noord-Irak, alsook de overgelegde verklaring van dr. Fahmi Ali Azeez van 23 oktober 2021, naast de eerder in beroep overgelegde verklaringen van R.R. Sabri van 16 december 2018 en D.S. Makhmouri van 6 februari 2020, welke ontvangen werd op 8 juni 2020, heeft de staatssecretaris vastgesteld dat – in dit specifieke geval – aan eiser uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van 8 juni 2020, met steeds weer een verlenging van een jaar, tot 8 juni 2024. Daarbij is eveneens de gezondheidssituatie van eiseres – die de zorg voor eiser op zich neemt – in de overweging betrokken.
Beroepsgronden eisers
6. Eisers kunnen zich niet verenigen met de ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek, te weten 8 juni 2020. Zij menen dat reeds bij de aanvraag, dan wel bij de indiening van de gronden op 5 december 2019, is aangetoond dat de door eiser benodigde medische zorg niet in Noord-Irak toegankelijk is. Hiertoe wordt verwezen naar alle in de aanvraag en bezwaarfase ingebrachte informatie en met name op het op 5 december 2019 ingebrachte bericht van R.R. Sabri, directeur van het ziekenhuis voor psychische aandoeningen in Arbil in combinatie met het rapport
‘Country Policy and Information Note Iraq; Medical and healthcare issues Version 1.0 May 2019’van de
UK Home Office’.
Voorts stellen eisers zich op het standpunt dat de staatssecretaris ten onrechte geen aanleiding heeft gezien tot het ambtshalve beoordelen of met terugwerkende kracht aan eisers een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel “medische behandeling” had moeten worden verleend en aansluitend daarop een vergunning op niet tijdelijke humanitaire gronden.
Oordeel rechtbank
7. De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak van 22 december 2020 in rechtsoverweging 5.1. als volgt heeft overwogen:
“Eiser heeft met de onder 2.3. genoemde brief van 6 februari 2020 informatie overgelegd die aanleiding geeft voor twijfel aan de juistheid van de door het BMA gebezigd brondocument BMA 11418 en meer in het bijzonder of de gegeven (ADL)-verzorging kan worden verleend door het
Hawler General Teaching Hospital.”
Het is derhalve de informatie van dr. Makhmouri, directeur van het Academisch Ziekenhuis te Arbil van 6 februari 2020, overgelegd op 8 juni 2020, die maakt dat volgens de rechtbank getwijfeld kan worden aan het BMA-advies. Na het overleggen van het stuk van dr. Sabri op 5 december 2019 heeft de staatssecretaris zich naar het oordeel van de rechtbank klaarblijkelijk nog op het standpunt mogen stellen dat de omstandigheid dat eiser niet in het ziekenhuis voor Psychische Aandoeningen in Arbil geholpen kan worden, niet betekent dat er getwijfeld kan worden aan de behandelmogelijkheden in het Hawler General Teaching Hospital waar in het BMA-advies van 19 juni 2019 naar verwezen wordt. De rechtbank ziet geen aanleiding daar thans anders over te oordelen. De staatssecretaris heeft derhalve terecht aan eisers uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 verleend met ingang van 8 juni 2020.
7.1.
Eisers hebben ook aangevoerd dat de staatssecretaris gelet op het tijdsverloop ambtshalve een verblijfsvergunning op medische gronden had moeten verlenen. Ingevolge artikel 3.46, eerste en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het ondergaan van een medische behandeling worden verleend, als de vreemdeling ten minste één jaar voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft omdat aan hem uitstel van vertrek is verleend en hij daarnaast aan de voorwaarden van het eerste lid voldoet. In haar uitspraak van 25 augustus 2023 [2] heeft deze rechtbank en zittingsplaats in dit verband geoordeeld dat de vreemdeling door het lange tijdsverloop in die procedure niet de mogelijkheid had gehad om, in zijn geval, voor 29 augustus 2017, één jaar na de in die uitspraak bepaalde ingangsdatum van het uitstel van vertrek, een aanvraag te doen voor een verblijfsvergunning op medische gronden. Gelet daarop zag de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris op te dragen om ambtshalve te beoordelen of met terugwerkende kracht aan de vreemdeling per 29 augustus 2017 een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel “medische behandeling” diende te worden verleend. Nu in de onderhavige zaak, in tegenstelling tot voornoemde, niet is aangevoerd noch is komen vast te staan dat het lange tijdsverloop uitsluitend dan wel grotendeels het gevolg is van onzorgvuldig handelen van de zijde van de staatssecretaris, ziet de rechtbank reeds daarom geen aanleiding de staatssecretaris op te dragen om te beoordelen of ambtshalve verblijfsvergunningen met als verblijfsdoel “medische behandeling” kunnen worden verleend.
Conclusie en gevolgen
8. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen ongegrond zijn. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.