In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Afghaanse nationaliteit, tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft deze beslissing genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Oostenrijk als verantwoordelijk land is aangewezen. Eiser heeft in Nederland een verblijfsvergunning asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat hij eerder in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij hij ook om een voorlopige voorziening heeft verzocht.
De rechtbank heeft de zaak op 6 juni 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser voert aan dat Nederland zijn asielverzoek aan zich moet trekken, omdat hij in Afghanistan voor Nederland heeft gewerkt en daardoor gevaar loopt. Hij stelt dat zijn situatie bijzonder is en dat de enkele verwijzing naar het Informatiebericht 2022/71 niet voldoende is om zijn aanvraag af te wijzen. De rechtbank overweegt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van de discretionaire bevoegdheid om de aanvraag inhoudelijk te behandelen.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen van de rechtbank. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2.511,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat de rechtbank met deze uitspraak al op het beroep beslist.