In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Gambiaanse nationaliteit, op 24 december 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Na een lange periode zonder besluit, heeft eiser op 29 september 2022 de Staatssecretaris in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 16 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. Eiser heeft rechtsgeldig de Staatssecretaris in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft ook de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND in overweging genomen, waarbij is vastgesteld dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling een besluit neemt. De rechtbank heeft echter bepaald dat de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser binnen acht weken na de uitspraak. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 418,50, die de Staatssecretaris moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.