ECLI:NL:RBDHA:2023:15303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.30404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling op grond van Vreemdelingenwet 2000 met formele gebreken en digitale ondertekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 oktober 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de gronden van beroep van eiser beoordeeld, waarbij eiser formele gebreken aanvoert met betrekking tot de digitale ondertekening van de maatregel en de tijdsduur tussen de opheffing van de vorige maatregel en de oplegging van de nieuwe maatregel. De rechtbank oordeelt dat de digitale ondertekening rechtsgeldig is en dat er geen sprake is van een onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank volgt de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en concludeert dat de maatregel van bewaring op juiste gronden is opgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overige gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet zijn weersproken en dat deze voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft geen redenen aangevoerd die de rechtbank zouden doen twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30404

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R. Deniz, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit te zijn.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens risico op onttrekking aan het toezicht. [1]
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat.
Hij heeft als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Daarnaast heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. [4]
3. In de gronden van beroep voert eiser allereerst aan dat het bestreden besluit een aantal formele gebreken kent. De maatregel zou eerder zijn ondertekend (14:21) dan het moment waarop de maatregel van kracht zou worden (14:30), er is een tijdverloop tussen het moment van de opheffing van de vorige maatregel (14:14) en het opleggen van de nieuwe maatregel (14:21, dan wel 14:30) waardoor niet gesproken kan worden van een aansluitende maatregel, en uit het dossier blijkt niet expliciet dat een afschrift van de maatregel aan eiser is uitgereikt. Ter zitting voert eiser nog aan dat de maatregel niet rechtsgeldig kan zijn op basis van uitsluitend een digitale handtekening, omdat die niet geverifieerd kan worden. Naast de formele gronden voert eiser inhoudelijk aan dat de zware grond 3a ten onrechte aan de maatregel ten grondslag is gelegd, omdat hij eerder een verblijfsrecht heeft gehad in Nederland en dus niet vast staat dat hij zonder de juiste documenten het land is ingereisd. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder met een lichter middel dan bewaring had moeten volstaan, nu eiser openheid van zaken heeft gegeven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ter zitting heeft verweerder het verificatieproces van de digitale handtekening onder de opgelegde maatregel getoond. Dit is door eiser verder niet weersproken, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de ondertekening. Het is evident dat de formaliteiten rond de digitale ondertekening en de fysieke uitreiking van een besluit enige tijd in beslag kunnen nemen. In dit geval is er sprake van een tijdverloop van enkele minuten, in ieder geval minder dan een half uur, tussen het opheffen van de vorige maatregel en het opleggen van de nieuwe maatregel. De rechtbank gaat er in deze omstandigheden van uit dat er sprake is van aansluitende maatregelen. Er is dan ook geen sprake van een toekomstige maatregel of van een periode tussen de twee maatregelen waarin eiser zonder rechtsbasis de vrijheid is ontnomen. De rechtbank volgt hiermee de vaste lijn van jurisprudentie van de Afdeling. [5] Nu in het bestreden besluit staat vermeld dat een afschrift van de maatregel aan eiser is uitgereikt en eiser bovendien de Nederlandse taal machtig is, ziet de rechtbank geen redenen daaraan te twijfelen en gaat zij ervan uit dat de maatregel op de juiste wijze aan eiser is kenbaar gemaakt.
5. Wat betreft de grief die ziet op de zware grond 3a, overweegt dat rechtbank dat de overige vier zware en drie lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet zijn weersproken en dat deze de maatregel kunnen dragen, zodat de rechtbank de zware grond 3a verder niet zal bespreken.
6. In het bestreden besluit is uitvoerig onderbouwd waarom niet met een lichter middel kan worden volstaan. Hierover is eiser ook gehoord. De rechtbank volgt verweerder in zijn beoordeling dat het gevaar van onttrekking aan het toezicht een gegeven is op basis van de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en eisers langdurige verblijf in Nederland zonder verblijfsrecht.
7. Het voorgaande betekent dat de beroepsgronden niet leiden tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is te achten. Met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, [6] ziet de rechtbank evenmin grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
2.Zie artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.Zie artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Zie artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw.
5.Zie zowel voor de digitale ondertekening en het tijdverloop tussen de digitale ondertekening en de uitreiking van het besluit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2278.
6.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.