5.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich ten eerste schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] . Daarnaast heeft hij samen met anderen een viertal mobiele telefoons weggenomen.
Wat de eerste zaak betreft was er al langere tijd sprake van onenigheid tussen een groep jongeren in de wijk (waaronder [medeverdachte a] ) en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die samen een snackbar in [naam 1] runden. De slechte verstandhouding tussen het echtpaar en deze jongeren is in januari van dit jaar uitgemond in een vechtpartij, uitgelokt door [medeverdachte a] en [medeverdachte b] . Verdachte heeft zich kort na het begin van de vechtpartij aan de kant van [medeverdachte a] en [medeverdachte b] gevoegd en heeft fors geweld uitgeoefend tegen [slachtoffer 1] . Tijdens de vechtpartij heeft de 15-jarige [medeverdachte a] , zonder enige voor de rechtbank begrijpelijke aanleiding de 39-jarige [slachtoffer 1] één keer in zijn borst gestoken en twee keer in zijn rug. Vrijwel direct na deze steekpartij is hij overleden.
Zijn dood vormt allereerst voor de nabestaanden een onherstelbaar verlies. Uit de slachtofferverklaring die namens [slachtoffer 2] op de terechtzitting is voorgelezen, blijkt van hun grote verdriet. [slachtoffer 1] betekende veel voor de mensen om hem heen, in het bijzonder zijn vrouw en hun twee kinderen. Het is voor hen onbegrijpelijk dat zij hun man en vader op deze manier hebben moeten verliezen.
Hoewel de verdachte niet degene is die [slachtoffer 1] heeft gestoken en dus niet direct verantwoordelijk is voor zijn dood, heeft hij wel een significante bijdrage geleverd aan het tegen hem gepleegde geweld. Door zich in het groepsgeweld te voegen en daar stevig aan mee te gaan doen heeft de verdachte de kans dat het geweld uit de hand zou lopen vergroot.
De samenleving is als geheel door het handelen van de verdachten hevig geschokt. Dat blijkt ook uit de ontzetting van het publiek en het medeleven met de nabestaanden dat tot op de dag van vandaag wordt getoond, en die massaal in het openbaar zijn geuit in de weken en maanden na het overlijden van [slachtoffer 1] . In het bijzonder hebben de gebeurtenissen impact gehad op de inwoners van [naam 1] . Het veiligheidsgevoel in de wijk is door deze trieste gebeurtenis ernstig aangetast.
De rechtbank maakt zich daarnaast al langere tijd grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekincidenten. Deze zaak is daarvan een schokkend en triest voorbeeld. Het beeld in het dossier van het echtpaar, dat na een lange dag hard werken in de snackbar voor de laatste keer gearmd naar huis loopt, zal de betrokkenen bij deze zaak nog lange tijd bijblijven.
De verdachte heeft ook samen met anderen in een kort tijdsbestek vier telefoondiefstallen gepleegd. De verdachte was daarbij degene die telkens via Marktplaats de afspraak maakte met de latere slachtoffers en vormde daarmee een onmisbare schakel in het geheel. De verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendommen van anderen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 juli 2023. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder meerdere geweldsfeiten. Ook weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij ten tijde van het bewezenverklaarde in twee proeftijden en een gedragsbeïnvloedende maatregel liep.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de klinisch multidisciplinaire rapportage van
10 juli 2023, opgesteld door drs. [naam 4] , psychiater in opleiding tot pro Justitia-rapporteur jeugd (onder supervisie van drs. [naam 5] , psychiater) en [naam 6] , GZ-psycholoog in de zaak met betrekking tot dagvaarding I. Daaruit volgt dat de verdachte zijn medewerking aan de onderzoeken heeft geweigerd. Op basis van het bij de verdachte door de jaren heen waargenomen gedragspatroon, menen de onderzoekers echter dat zij in grove lijnen een beeld kunnen schetsen van zijn ontwikkeling.
Hoewel er slechts beperkt zicht wordt verkregen op de exacte omstandigheden waarin [verdachte c] opgroeide, worden er aanwijzingen gezien voor een pedagogisch en affectief verwaarlozend klimaat. Vanaf zeven-/achtjarige leeftijd werden de eerste gedragsproblemen beschreven. De onderzoekers stellen dat er bij de verdachte sprake is van een dermate pervasief patroon van gedragsproblematiek (al vanaf zeer jonge leeftijd) dat de onderzoekers menen dat dit voldoende grond biedt om op gedragsniveau tenminste een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis vast te stellen. Hiervan was ook sprake ten tijde van het bij dagvaarding I bewezenverklaarde. De koers van de ontwikkeling van de verdachte wordt als zorgelijk beoordeeld. De verdachte is zeventien jaar oud en zijn ontwikkeling dreigt zich, zonder adequate begeleiding, te consolideren tot een persoonlijkheidsstoornis. De onderzoekers stellen dat er mede door de toename van contacten met justitie vanwege ernstige delicten, gesproken dient te worden van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waarbij met name antisociale trekken op de voorgrond staan.
Omdat de precieze drijfveren en emoties van de verdachte in aanloop naar en tijdens het bij dagvaarding I bewezenverklaarde, evenals de rolverdeling bij het bij dagvaarding I bewezenverklaarde, onduidelijk zijn gebleven en de invloed van de psychopathologie van de verdachte op zijn gedragskeuzes niet na te gaan is, onthouden onderzoekers zich van een advies over de mate waarin het bij dagvaarding I bewezenverklaarde aan hem kan worden toegerekend.
Vanwege de beperkingen van het onderzoek, kunnen er alleen in algemene zin enkele opmerkingen worden gemaakt ten aanzien van het risico op toekomstig gewelddadig gedrag. Er is meermaals middels opstarten van toezicht en hulpverlening geprobeerd de gedragsproblematiek te bewerken en de verdachte te begeleiden in het kader van opgelegde voorwaarden. Eerdere interventies konden echter niet voldoende worden opgestart vanwege veiligheidsproblemen en het uitblijven van medewerking van de verdachte. Hij heeft zich daarnaast ook meer actief verzet tegen opgelegde sancties en maatregelen. De verdachte bleef de afgelopen jaren in contact komen met politie en justitie en is meermaals veroordeeld voor betrokkenheid bij geweldsdelicten. Hoewel een gedifferentieerde risicotaxatie door de beperkingen van het onderzoek niet mogelijk is, vloeit uit de vastgestelde gedragsstoornis in algemene zin een verhoogd recidiverisico voort. Ook roept de informatie waarover de onderzoekers wel beschikken zorgen op ten aanzien van het herhalingsgevaar: de veelheid van risicofactoren en de ongunstige omstandigheden versterken elkaar in negatieve zin en werken risicoverhogend. Het ontbreken van beschermende factoren maakt de situatie nog zorgelijker.
Om de vastgestelde gedragsstoornis bij te kunnen sturen en de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis te kunnen voorkomen om het daaruit voortkomend algemene recidiverisico te keren, is gedragsmatige interventie noodzakelijk ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. De onderzoekers zien geen andere mogelijkheid dan deze behandeling vorm te geven binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Eerdere behandelingen en begeleidingstrajecten, zoals ambulante begeleiding, speciale scholingsprogramma’s, ITB-Harde Kern, het dragen van een enkelband of behandeling via de Waag zijn om uiteenlopende redenen niet van de grond gekomen en de verwachting is ook niet dat dit gaat lukken. Daarnaast wordt de leefomgeving waarin de verdachte zich buiten detentie bevond, geclassificeerd als bedreigend voor zijn ontwikkeling. Derhalve is behandeling alleen vorm te geven in een klinische setting. Het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is noodzakelijk om de koers van de ontwikkeling van de verdachte te keren. Een ambulant kader wordt, gelet op eerdere mislukte ambulante, strafrechtelijke interventies niet toereikend geacht om de gedragsproblematiek te kunnen bewerken en daarmee het risico op recidive te verkleinen.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 18 september 2023 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige [naam 7] ter terechtzitting is gegeven. De Raad onderschrijft de inhoud van de klinisch multidisciplinaire rapportage. Er is een langdurige intensieve behandeling nodig vanuit een veilige klinische setting. Alleen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel biedt daartoe de mogelijkheid.
Toerekenbaarheid
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewezenverklaarde feiten van dagvaarding I en II in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht de feiten dan ook geheel toerekenbaar aan de verdachte.
De op te leggen maatregel en straf
Op grond van artikel 77s Sr kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond een PIJ-maatregel worden opgelegd. Aan die voorwaarde is in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De rechtbank volgt daarbij de bevindingen van de deskundigen, inhoudende dat er bij de verdachte sprake is van een dermate pervasief patroon van gedragsproblematiek (al vanaf zeer jonge leeftijd) dat dit voldoende grond biedt om op gedragsniveau tenminste een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis vast te stellen. Daarnaast dient het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel dat behoort tot een van de feiten zoals genoemd in artikel 77s eerste lid onder a Sr. Ook aan die voorwaarde is in de onderhavige zaak voldaan. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en in aanmerking genomen wat de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico, oordeelt de rechtbank dat ook aan de voorwaarde dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen is voldaan. Ten slotte dient de maatregel in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Om de vastgestelde gedragsstoornis te kunnen bijsturen en de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis te voorkomen is gedragsmatige interventie noodzakelijk. Eerdere behandelingen en begeleidingstrajecten, zoals ambulante begeleiding, speciale scholingsprogramma’s, ITB-Harde Kern, het dragen van een enkelband of behandeling via de Waag die niet alleen in het kader van een voorwaardelijke straf maar ook in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel zijn opgelegd, zijn om uiteenlopende redenen niet van de grond gekomen. De verwachting is dat dit ook nu in een ambulant kader niet gaat lukken, mede gelet op de leefomgeving waarin de verdachte zich buiten detentie bevindt, die wordt geclassificeerd als bedreigend voor zijn ontwikkeling. Oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een behandeling bij De Waag, zoals door de verdediging bepleit, is om die reden dan ook niet passend. Daarnaast is het in ambulant kader door het gebrek aan medewerking van [verdachte c] ook niet gelukt om in diagnostische zin verdere stappen te zetten, die wel noodzakelijk zijn om de koers van de ontwikkeling van de verdachte te keren.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk, gelet op het belang van de verdachte bij een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling. De rechtbank zal dan ook een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte opleggen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de recidive en het feit dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde in twee proeftijden liep, rechtvaardigen dat daarnaast ook een straf in de vorm van een jeugddetentie voor de duur van zes maanden aan de verdachte wordt opgelegd.