ECLI:NL:RBDHA:2023:15276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
09/027796-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht – Dood 39-jarige snackbareigenaar Den Haag. Vrijspraak medeplegen doodslag en openlijke geweldpleging. Bewezenverklaring van éénmaal openlijke geweldpleging. Daarnaast bewezenverklaring diefstal in vereniging.

Op 12 oktober 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een 17-jarige verdachte, die betrokken was bij de dood van een 39-jarige snackbareigenaar in Den Haag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van medeplegen van doodslag en openlijke geweldpleging, maar verklaarde wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging en diefstal in vereniging. De feiten vonden plaats op 27 januari 2023, toen de verdachte samen met anderen geweld pleegde tegen het slachtoffer, wat resulteerde in diens dood. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een jeugddetentie van 6 maanden opgelegd kreeg, evenals een PIJ-maatregel. De vordering van de benadeelde partijen werd deels toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de schade die door het openlijk geweld was veroorzaakt aan ieder van de verdachten kon worden toegerekend, op basis van groepsaansprakelijkheid. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden, en de noodzaak van een klinische behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/027796-23; 09/326424-21 (tul); 22/002680-21 (tul);
09/326144-22 (ttz.gev.)
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte c],
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in de Justitiële Jeugdinrichting Lelystad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 20 april 2023 en 13 juli 2023 (pro forma), 20 september 2023 (inhoudelijke behandeling) en 12 oktober 2023 (sluiting van het onderzoek).
De officier van justitie in deze zaak is mr. M.L. Groeneveld en de advocaat van de verdachte is mr. J Grabowsky. De nabestaanden zijn ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. Diekstra.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van
20 september 2023 - ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (09/027796-23):
1.
hij op of omstreeks 27 januari 2023 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, één of meerdere ma(a)l(en) in het (boven-)lichaam van [slachtoffer 1] te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 januari 2023 te ’s-Gravenhage aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere steekwonden in het bovenlichaam waarbij vitale delen en/of (slag-)aders is/zijn geraakt, heeft toegebracht, door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, één of meerdere ma(a)l(en) in het (boven-)lichaam van [slachtoffer 1] te steken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 27 januari 2023 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten op of aan het Mr. J. Meermanerf en/of het Dr. H.E. van Geldererf, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit één of meerdere ma(a)l(en) te duwen, waarbij [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van [slachtoffer 1] en/of één of meermalen steken in het bovenlichaam van [slachtoffer 1] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 januari 2023 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft mishandeld door één of meerdere ma(a)l(en) te duwen, waarbij [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van [slachtoffer 1] en/of één of meermalen steken in het bovenlichaam van [slachtoffer 1] ;
3.
hij op of omstreeks 27 januari 2023 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten op of aan het Mr. J. Meermanerf en/of het Dr. H.E. van Geldererf, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit één of meerdere ma(a)l(en) te duwen en/of te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van [slachtoffer 2] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 januari 2023 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachte rade, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld door één of meerdere ma(a)l(en) te duwen en/of te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van [slachtoffer 2] .
Dagvaarding II (09/326144-22):
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 17 juli 2022 tot en met 13 augustus 2022 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een telefoon (Apple iPhone Mini, wit van kleur), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde en/of
- een telefoon (Apple iPhone XR 64 GB, zwart van kleur), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde en/of
- een telefoon (Apple iPhone 11, paars van kleur), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde en/of
- een telefoon (Apple iPhone 11 Pro Max 64 GB, kleur space grey), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
In de avond van 27 januari 2023, omstreeks 21:06 uur, vond een zeer ernstig incident plaats aan het Dr. H.E. van Geldererf in Den Haag. Hierbij is de 39-jarige [slachtoffer 1] éénmaal in zijn borst en tweemaal in zijn rug gestoken. Diezelfde avond, om 21:40 uur, is [slachtoffer 1] in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden.
[medeverdachte a] , [medeverdachte b] en [verdachte c] werden kort na het incident door de politie als verdachten aangemerkt en in de vroege ochtend van 28 januari 2023 aangehouden. Zij worden door het openbaar ministerie vervolgd voor hun betrokkenheid bij het overlijden van [slachtoffer 1] . Dit is voor [verdachte c] ten laste gelegd als het medeplegen van doodslag dan wel zware mishandeling met de dood tot gevolg (feit 1) en openlijke geweldpleging dan wel het medeplegen van een mishandeling met voorbedachte raad (feit 2). De verdachten worden ook vervolgd voor openlijke geweldpleging dan wel het medeplegen van een mishandeling met voorbedachte raad tegen [slachtoffer 2] , de partner van [slachtoffer 1] (feit 3).
[medeverdachte a] heeft bekend dat zij degene is geweest die [slachtoffer 1] driemaal heeft gestoken. [verdachte c] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij uit de woning naar beneden is gelopen toen hij zijn zus [medeverdachte a] “help” hoorde roepen. [medeverdachte b] heeft de aan haar verweten geweldplegingen ontkend.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de coronaperiode en daarna in hun horecazaak, Cafetaria [naam 1] , te maken hadden met enkele incidenten waarbij jongeren uit de wijk betrokken waren. Ook hun kinderen werden lastiggevallen. Bij onenigheid over de Coronapas werd door jongeren met eten gegooid en werd het echtpaar geslagen. In de zomer van 2022 werd een fles water gegooid die maar net de frituurpan miste. [medeverdachte a] heeft verklaard dat zij uit boosheid een fles water had gegooid, omdat zij de zaak uit werd gestuurd.
Deze onenigheid is op de avond van 27 januari 2023 geëscaleerd in de fatale steekpartij waarvan [slachtoffer 1] het slachtoffer is geworden.
[verdachte c] wordt daarnaast nog verdacht van het medeplegen van een reeks telefoondiefstallen in de periode van 17 juli tot en met 13 augustus 2022, waarbij na het maken van een afspraak met aanbieders van een telefoon op Marktplaats de telefoon werd weggegrist waarna de dader er vandoor ging.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde, te weten de openlijke geweldplegingen tegen respectievelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op
27 januari 2023. Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding II ten laste gelegde, te weten de diefstal in vereniging van vier telefoons in de periode van 17 juli tot en met 13 augustus 2022.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het bij dagvaarding I en II ten laste gelegde bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5 (
Bewijs)overwegingen
3.5.1
Dagvaarding I
De rechtbank stelt op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 27 januari 2023 om 21:01 uur, kwamen de vriendinnen [medeverdachte a] en [medeverdachte b] en het echtpaar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elkaar tegen bij de parkeerplaats achter de Albert Heijn aan de Hildo Kroplaan in Den Haag. Omdat het echtpaar in de richting van [medeverdachte a] en [medeverdachte b] keek, vroeg [medeverdachte a] aan hen of er iets was, waarop het echtpaar niet reageerde, maar schuin de parkeerplaats overstak en gearmd linksaf de Toon Dupuisstraat insloeg. [medeverdachte a] en [medeverdachte b] liepen vervolgens op korte afstand langs de zijkant van het parkeerterrein rechtsaf de Toon Dupuisstraat in om vervolgens het Dr. H.E. van Geldererf in te slaan, in de richting van de woning van [medeverdachte a] .
Omstreeks 21:05 uur stonden [medeverdachte a] en [medeverdachte b] in het portiek van de woning van [medeverdachte a] aan het Dr. H.E. van Geldererf 191. Zij riepen onder meer “Fuck jullie!” naar het echtpaar. In reactie hierop draaide het echtpaar, dat inmiddels vanuit de Toon Dupuisstraat in de richting van hun woning aan het Mr. J. Meermanerf liep, zich om en liep in de richting van [medeverdachte a] en [medeverdachte b] .
Vanaf het moment dat het echtpaar zich omdraaide en in de richting van het portiek liep, heeft [medeverdachte b] drie verschillende filmpjes met haar telefoon gemaakt. De rechtbank stelt op basis van die filmpjes allereerst vast dat [medeverdachte a] , omstreeks 21:05:37 uur, terwijl zij en [medeverdachte b] nog op het eerste plateau in het portiek stonden, met [medeverdachte b] sprak over het slaan van het echtpaar, althans [slachtoffer 1] . Daarna liepen [medeverdachte a] en [medeverdachte b] naar beneden, zoals blijkt uit het tweede filmpje, van 21:06:42 uur. Dat ze naar beneden liepen is te zien op dit filmpje dat, in tegenstelling tot het eerste filmpje, van nagenoeg dezelfde hoogte als het echtpaar is gefilmd. Op dit tweede filmpje is te zien en te horen dat [slachtoffer 2] aan het bellen was, naar later blijkt met de politie. [medeverdachte b] moet daar om lachen. Ook is te zien dat [slachtoffer 1] in de richting van [medeverdachte a] en [medeverdachte b] keek, waarna [medeverdachte a] zegt: “Jou wil ik op je mond slaan!”.
In het gesprek dat [slachtoffer 2] op dat moment met de meldkamer voerde (21:06 uur), vertelde zij dat er iets aan de hand was met “die kinderen”. Op het derde filmpje, van 21:06:53 uur, is te horen dat [medeverdachte a] kort daarop tegen [slachtoffer 2] zegt dat ze haar “kankertelefoon” weg moet doen. [medeverdachte a] stond op dat moment bij het echtpaar. Daarna maakt [medeverdachte a] een beweging met haar arm gestrekt in de richting van de hand en telefoon van [slachtoffer 2] . Haar man reageert hier vervolgens op door met gestrekte arm een beweging in de richting van de rechterarm/rechterschouder van [medeverdachte a] te maken.
Hierna is de situatie geëscaleerd en hebben [medeverdachte a] en [medeverdachte b] en ook [verdachte c] , de broer van [medeverdachte a] die vanuit de woning naar beneden is gekomen, zich met geweld tegen het echtpaar gekeerd.
De rechtbank heeft op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kunnen vaststellen in welke volgorde de geweldshandelingen precies zijn verricht. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen wel vast dat [verdachte c] zich kort na de start van de escalatie, in ieder geval voor het toebrengen van de tweede en de derde messteek, bij [medeverdachte a] en [medeverdachte b] heeft gevoegd. Ook stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte a] , [medeverdachte b] en [verdachte c] geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer 1] en dat [medeverdachte a] en [medeverdachte b] daarnaast ook geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer 2] .
Het geweld tegen [slachtoffer 1] bestond uit duwen, slaan, stompen, trappen en schoppen tegen zijn hoofd, lichaam en benen én het meermalen steken in zijn bovenlichaam. [medeverdachte a] is degene geweest die [slachtoffer 1] driemaal heeft gestoken. Hierbij zijn vitale structuren geraakt. Centraal aan de borst was een steekletsel met perforatie van de rechterborstholte. Aan de rug links waren twee steekletsels met perforatie van (onder meer) de linkerborstholte, de linkerlong en de lichaamsslagader. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies en ademhalingsfunctiestoornissen, waardoor [slachtoffer 1] is komen te overlijden.
Het geweld tegen [slachtoffer 2] bestond uit duwen, slaan en stompen tegen haar hoofd en lichaam. Bij [slachtoffer 2] werd onder meer een zwelling aan de linkerzijde van het gezicht geconstateerd en krab- of schaafwonden op haar gezicht en linkeroor.
Feit 1
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat het bij dagvaarding I onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard. De verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2 en 3
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging omdat de geweldshandelingen door verschillende personen in elk een andere beleving en fase hebben plaatsgevonden en daardoor op zichzelf staan. Hij dient derhalve van het bij dagvaarding I onder 2 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. De verdediging heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 3 primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de verdachte in het geheel niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het tegen [slachtoffer 2] toegepaste geweld, omdat het dossier geen aanknopingspunten biedt om enige vorm van samenwerking jegens [slachtoffer 2] aan te nemen, zodat hij hiervan eveneens vrijgesproken dient te worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
[slachtoffer 2] heeft onder meer verklaard dat – nadat een van de meisjes haar telefoon uit haar hand had gepakt - de meisjes aan het duwen waren. Op dat moment kwam de jongen naar beneden rennen met zijn vuist gebald. Hij kwam recht op haar man af en stompte hem op zijn hoofd. De meisjes stonden bij de jongen. Toen zag zij haar man vallen. Hij lag op zijn zijde met opgetrokken knieën. Ze gingen steeds maar door met stompen. Ze stonden met zijn drieën haar man te slaan en te schoppen.
De getuige [x] heeft onder meer verklaard dat de Chinese man en vrouw in de richting van de ingang van het portiek liepen en dat er meisjes uit de richting van het portiek in de richting van het Chinese stel liepen. De meisjes begonnen eigenlijk direct te vechten. Er gebeurde heel veel maar om de beurt waren ze aan het slaan. Op het moment dat de jongens naar buiten kwamen stopte het gevecht tussen de meisjes en de Chinese vrouw. Zij probeerde haar man te helpen maar de getuige zag dat de meisjes nu ook met de man begonnen te vechten. De man lag nog steeds op de grond toen de meisjes zich ook tegen hem keerden.
In het telefoongesprek dat [verdachte c] een half uur na het gebeuren met zijn vriend [naam 2] voerde, zegt [verdachte c] onder meer “Ik kom naar beneden, ze beast (slaat) die man kankerhard” en “Ik heb hem kankerhard geslagen voor mijn deur neef. Ik heb hem kankerhard geramd.”
Anders dan door de verdediging is betoogd is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van losse, op zichzelf staande geweldshandelingen en dat opzet op het in vereniging plegen van geweld bij [verdachte c] heeft ontbroken. [verdachte c] heeft ter zitting verklaard dat hij naar beneden is komen rennen omdat hij [medeverdachte a] hoorde roepen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat hij direct aan het geweld, dat op dat moment al werd gepleegd door [medeverdachte a] en [medeverdachte b] tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , heeft deelgenomen. Daarmee is zijn opzet op het samen in vereniging met [medeverdachte a] en [medeverdachte b] plegen van geweld gegeven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte c] zich voor het toebrengen van de tweede en derde messteek in het geweld heeft gemengd. Voor een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld is niet nodig dat de deelnemers gelijktijdig aan het geweld zijn begonnen. Evenmin is vereist dat de deelnemers aan openlijke geweldpleging hetzelfde geweld gebruiken.
Op grond van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte c] een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het door de gezamenlijke deelnemers gepleegde openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit slaan, stompen, trappen, schoppen en steken van [slachtoffer 1] (feit 2). Daaraan doet niet af, dat [verdachte c] niet degene is geweest die [slachtoffer 1] heeft gestoken.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte ook geweldshandelingen tegen [slachtoffer 2] heeft gepleegd. Door de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld, waarbij het plegen van openlijk geweld tegen twee personen als twee aparte feiten is tenlastegelegd, leidt dit ertoe dat de verdachte van feit 3 zal worden vrijgesproken.
3.5.2
Dagvaarding II
De rechtbank stelt op basis van de gebruikte bewijsmiddelen vast dat de verdachte degene is geweest die op 17 juli 2022 met een mobiele telefoon met het nummer + [nummer] een Marktplaats-account met de naam ‘ [naam 3] ’ heeft aangemaakt. Vervolgens heeft hij met dat account op 17 juli, 19 juli, 21 juli en 13 augustus 2022 steeds een afspraak met een verkoper van een mobiele telefoon gemaakt. Bij de afspraak verscheen vervolgens een medeverdachte, die de aangeboden telefoon heeft weggegrist en is weggerend.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat ook een ander (bijvoorbeeld een familielid) mogelijk gebruik heeft gemaakt van die bewuste telefoon in de ten laste gelegde periode. De rechtbank stelt voorop dat de verdachte zelf niets heeft verklaard op basis waarvan een alternatief scenario aannemelijk zou kunnen worden. Los daarvan geldt dat uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat het telefoonnummer + [nummer] gedurende de onderzochte periode bij de verdachte in gebruik is geweest. Bovendien is de telefoon die gedurende de ten laste gelegde periode het telefoonnummer + [nummer] gebruikte, bij de doorzoeking op de slaapkamer van de verdachte aangetroffen. Dat een ander dan de verdachte gedurende de tenlastegelegde periode ook van de telefoon gebruik zou hebben gemaakt is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het handelen van de verdachte als medeplegen dient te worden gekwalificeerd. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voor medeplegen is een voldoende nauwe en bewuste samenwerking vereist.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit het dossier leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde af dat hij een essentiële rol heeft gespeeld in het geheel. Hij maakte het account aan zodat afspraken met de potentiële verkopers konden worden gemaakt, waarbij hij dezelfde dag een eerste afspraak met een verkoper maakte. Twee volgende afspraken werden binnen een paar dagen gemaakt. Niet is gebleken dat de telefoon in de tenlastegelegde periode een andere gebruiker heeft gehad. De rechtbank stelt daarbij ook vast dat – gelet op het telkens relatief korte tijdsverloop tussen het maken van de afspraak en de daaropvolgende diefstallen, die overigens allen worden gekenmerkt door dezelfde
modus operandi– het niet anders kan zijn dan dat de verdachte in nauw contact stond met zijn medeverdachte(n). De verdachte is met zijn handelen dan ook een onmisbare schakel in het geheel geweest.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n) is komen vast te staan. Hoewel niet is komen vast te staan dat verdachte heeft deelgenomen aan de uitvoering van de diefstallen, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De rechtbank acht de ten laste gelegde diefstallen in vereniging dan ook bewezen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2.
hij op 27 januari 2023 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten op het Dr. H.E. van Geldererf, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit duwen en/of slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van die [slachtoffer 1] en/of meermalen steken in het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] ;
Dagvaarding II (09/326144-22):
hij op momenten in de periode van 17 juli 2022 tot en met 13 augustus 2022 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen,
- een telefoon (Apple iPhone Mini, wit van kleur),
van[benadeelde 1] , en
- een telefoon (Apple iPhone XR 64 GB, zwart van kleur),
van[benadeelde 2] , en
- een telefoon (Apple iPhone 11, paars van kleur),
van[benadeelde 3] , en
- een telefoon (Apple iPhone 11 Pro Max 64 GB, kleur space grey),
van[benadeelde 4] , telkens heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding I bewezenverklaarde op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt en dat hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte zag dat [medeverdachte a] werd aangevallen door een volwassen man. Er was derhalve sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen. Ook aan het vereiste van proportionaliteit is voldaan, nu er geen relevant zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] is geconstateerd. Indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte met zijn handelen de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, stelt de verdediging zich op het standpunt dat deze overschrijding het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, waardoor hem een beroep op noodweerexces toekomt. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op putatief noodweer toekomt. De verdachte mocht er in alle redelijkheid vanuit gaan dat [medeverdachte a] zich in een noodweersituatie bevond waarin hij zichzelf en [medeverdachte a] mocht verdedigen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer(exces) en putatief noodweer moet worden verworpen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het bestaan van een noodweersituatie onvoldoende aannemelijk is geworden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een noodweersituatie waarin noodzakelijke verdediging geboden was. De verdachte heeft – voor het eerst ter zitting – slechts verklaard dat hij [medeverdachte a] om hulp hoorde roepen, waarna hij naar beneden is gelopen. De verdachte heeft vrijwel niets verklaard over wat hij – beneden aangekomen – deed, zag of hoorde. De rechtbank maakt uit de bewijsmiddelen op dat [medeverdachte a] en [medeverdachte b] de bewuste avond uit waren op een confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar het portiek kwamen lopen zijn [medeverdachte b] en [medeverdachte a] zelf uit het portiek komen lopen en heeft [medeverdachte a] als eerste fysiek gehandeld in de richting van [slachtoffer 2] door naar haar telefoon te grijpen, waarna de situatie is geëscaleerd en [medeverdachte a] en [medeverdachte b] zich met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben gekeerd. Van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding tegen [medeverdachte a] is daarmee niet gebleken, zodat het beroep op noodweer faalt. Daarmee kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen, nog daargelaten dat verdachte niets over zijn gemoedsbeweging heeft verklaard.
Doordat de verdachte niet of nauwelijks heeft verklaard over wat hij zag en hoorde en wat er in hem omging zijn de voor een geslaagd beroep op putatief noodweer vereiste omstandigheden op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Het beroep op putatief noodweer kan daarom evenmin slagen.

5.De op te leggen straf en maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan de verdachte een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte bestond. Daarmee is niet voldaan aan het eerste vereiste voor het opleggen van een PIJ-maatregel, zoals bedoeld in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarnaast is – hoewel de bewezenverklaarde feiten vallen onder het bereik van het eerste lid van dat artikel – zijn aandeel daarbij minimaal geweest. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met onder meer als voorwaarde een behandelverplichting bij de Waag (die eerder niet is opgestart) en daarnaast een GBM met ITB-Harde Kern.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich ten eerste schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] . Daarnaast heeft hij samen met anderen een viertal mobiele telefoons weggenomen.
Wat de eerste zaak betreft was er al langere tijd sprake van onenigheid tussen een groep jongeren in de wijk (waaronder [medeverdachte a] ) en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die samen een snackbar in [naam 1] runden. De slechte verstandhouding tussen het echtpaar en deze jongeren is in januari van dit jaar uitgemond in een vechtpartij, uitgelokt door [medeverdachte a] en [medeverdachte b] . Verdachte heeft zich kort na het begin van de vechtpartij aan de kant van [medeverdachte a] en [medeverdachte b] gevoegd en heeft fors geweld uitgeoefend tegen [slachtoffer 1] . Tijdens de vechtpartij heeft de 15-jarige [medeverdachte a] , zonder enige voor de rechtbank begrijpelijke aanleiding de 39-jarige [slachtoffer 1] één keer in zijn borst gestoken en twee keer in zijn rug. Vrijwel direct na deze steekpartij is hij overleden.
Zijn dood vormt allereerst voor de nabestaanden een onherstelbaar verlies. Uit de slachtofferverklaring die namens [slachtoffer 2] op de terechtzitting is voorgelezen, blijkt van hun grote verdriet. [slachtoffer 1] betekende veel voor de mensen om hem heen, in het bijzonder zijn vrouw en hun twee kinderen. Het is voor hen onbegrijpelijk dat zij hun man en vader op deze manier hebben moeten verliezen.
Hoewel de verdachte niet degene is die [slachtoffer 1] heeft gestoken en dus niet direct verantwoordelijk is voor zijn dood, heeft hij wel een significante bijdrage geleverd aan het tegen hem gepleegde geweld. Door zich in het groepsgeweld te voegen en daar stevig aan mee te gaan doen heeft de verdachte de kans dat het geweld uit de hand zou lopen vergroot.
De samenleving is als geheel door het handelen van de verdachten hevig geschokt. Dat blijkt ook uit de ontzetting van het publiek en het medeleven met de nabestaanden dat tot op de dag van vandaag wordt getoond, en die massaal in het openbaar zijn geuit in de weken en maanden na het overlijden van [slachtoffer 1] . In het bijzonder hebben de gebeurtenissen impact gehad op de inwoners van [naam 1] . Het veiligheidsgevoel in de wijk is door deze trieste gebeurtenis ernstig aangetast.
De rechtbank maakt zich daarnaast al langere tijd grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekincidenten. Deze zaak is daarvan een schokkend en triest voorbeeld. Het beeld in het dossier van het echtpaar, dat na een lange dag hard werken in de snackbar voor de laatste keer gearmd naar huis loopt, zal de betrokkenen bij deze zaak nog lange tijd bijblijven.
De verdachte heeft ook samen met anderen in een kort tijdsbestek vier telefoondiefstallen gepleegd. De verdachte was daarbij degene die telkens via Marktplaats de afspraak maakte met de latere slachtoffers en vormde daarmee een onmisbare schakel in het geheel. De verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendommen van anderen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 juli 2023. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder meerdere geweldsfeiten. Ook weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij ten tijde van het bewezenverklaarde in twee proeftijden en een gedragsbeïnvloedende maatregel liep.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de klinisch multidisciplinaire rapportage van
10 juli 2023, opgesteld door drs. [naam 4] , psychiater in opleiding tot pro Justitia-rapporteur jeugd (onder supervisie van drs. [naam 5] , psychiater) en [naam 6] , GZ-psycholoog in de zaak met betrekking tot dagvaarding I. Daaruit volgt dat de verdachte zijn medewerking aan de onderzoeken heeft geweigerd. Op basis van het bij de verdachte door de jaren heen waargenomen gedragspatroon, menen de onderzoekers echter dat zij in grove lijnen een beeld kunnen schetsen van zijn ontwikkeling.
Hoewel er slechts beperkt zicht wordt verkregen op de exacte omstandigheden waarin [verdachte c] opgroeide, worden er aanwijzingen gezien voor een pedagogisch en affectief verwaarlozend klimaat. Vanaf zeven-/achtjarige leeftijd werden de eerste gedragsproblemen beschreven. De onderzoekers stellen dat er bij de verdachte sprake is van een dermate pervasief patroon van gedragsproblematiek (al vanaf zeer jonge leeftijd) dat de onderzoekers menen dat dit voldoende grond biedt om op gedragsniveau tenminste een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis vast te stellen. Hiervan was ook sprake ten tijde van het bij dagvaarding I bewezenverklaarde. De koers van de ontwikkeling van de verdachte wordt als zorgelijk beoordeeld. De verdachte is zeventien jaar oud en zijn ontwikkeling dreigt zich, zonder adequate begeleiding, te consolideren tot een persoonlijkheidsstoornis. De onderzoekers stellen dat er mede door de toename van contacten met justitie vanwege ernstige delicten, gesproken dient te worden van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waarbij met name antisociale trekken op de voorgrond staan.
Omdat de precieze drijfveren en emoties van de verdachte in aanloop naar en tijdens het bij dagvaarding I bewezenverklaarde, evenals de rolverdeling bij het bij dagvaarding I bewezenverklaarde, onduidelijk zijn gebleven en de invloed van de psychopathologie van de verdachte op zijn gedragskeuzes niet na te gaan is, onthouden onderzoekers zich van een advies over de mate waarin het bij dagvaarding I bewezenverklaarde aan hem kan worden toegerekend.
Vanwege de beperkingen van het onderzoek, kunnen er alleen in algemene zin enkele opmerkingen worden gemaakt ten aanzien van het risico op toekomstig gewelddadig gedrag. Er is meermaals middels opstarten van toezicht en hulpverlening geprobeerd de gedragsproblematiek te bewerken en de verdachte te begeleiden in het kader van opgelegde voorwaarden. Eerdere interventies konden echter niet voldoende worden opgestart vanwege veiligheidsproblemen en het uitblijven van medewerking van de verdachte. Hij heeft zich daarnaast ook meer actief verzet tegen opgelegde sancties en maatregelen. De verdachte bleef de afgelopen jaren in contact komen met politie en justitie en is meermaals veroordeeld voor betrokkenheid bij geweldsdelicten. Hoewel een gedifferentieerde risicotaxatie door de beperkingen van het onderzoek niet mogelijk is, vloeit uit de vastgestelde gedragsstoornis in algemene zin een verhoogd recidiverisico voort. Ook roept de informatie waarover de onderzoekers wel beschikken zorgen op ten aanzien van het herhalingsgevaar: de veelheid van risicofactoren en de ongunstige omstandigheden versterken elkaar in negatieve zin en werken risicoverhogend. Het ontbreken van beschermende factoren maakt de situatie nog zorgelijker.
Om de vastgestelde gedragsstoornis bij te kunnen sturen en de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis te kunnen voorkomen om het daaruit voortkomend algemene recidiverisico te keren, is gedragsmatige interventie noodzakelijk ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. De onderzoekers zien geen andere mogelijkheid dan deze behandeling vorm te geven binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Eerdere behandelingen en begeleidingstrajecten, zoals ambulante begeleiding, speciale scholingsprogramma’s, ITB-Harde Kern, het dragen van een enkelband of behandeling via de Waag zijn om uiteenlopende redenen niet van de grond gekomen en de verwachting is ook niet dat dit gaat lukken. Daarnaast wordt de leefomgeving waarin de verdachte zich buiten detentie bevond, geclassificeerd als bedreigend voor zijn ontwikkeling. Derhalve is behandeling alleen vorm te geven in een klinische setting. Het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is noodzakelijk om de koers van de ontwikkeling van de verdachte te keren. Een ambulant kader wordt, gelet op eerdere mislukte ambulante, strafrechtelijke interventies niet toereikend geacht om de gedragsproblematiek te kunnen bewerken en daarmee het risico op recidive te verkleinen.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 18 september 2023 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige [naam 7] ter terechtzitting is gegeven. De Raad onderschrijft de inhoud van de klinisch multidisciplinaire rapportage. Er is een langdurige intensieve behandeling nodig vanuit een veilige klinische setting. Alleen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel biedt daartoe de mogelijkheid.
Toerekenbaarheid
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewezenverklaarde feiten van dagvaarding I en II in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht de feiten dan ook geheel toerekenbaar aan de verdachte.
De op te leggen maatregel en straf
Op grond van artikel 77s Sr kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond een PIJ-maatregel worden opgelegd. Aan die voorwaarde is in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De rechtbank volgt daarbij de bevindingen van de deskundigen, inhoudende dat er bij de verdachte sprake is van een dermate pervasief patroon van gedragsproblematiek (al vanaf zeer jonge leeftijd) dat dit voldoende grond biedt om op gedragsniveau tenminste een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis vast te stellen. Daarnaast dient het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel dat behoort tot een van de feiten zoals genoemd in artikel 77s eerste lid onder a Sr. Ook aan die voorwaarde is in de onderhavige zaak voldaan. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en in aanmerking genomen wat de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico, oordeelt de rechtbank dat ook aan de voorwaarde dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen is voldaan. Ten slotte dient de maatregel in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Om de vastgestelde gedragsstoornis te kunnen bijsturen en de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis te voorkomen is gedragsmatige interventie noodzakelijk. Eerdere behandelingen en begeleidingstrajecten, zoals ambulante begeleiding, speciale scholingsprogramma’s, ITB-Harde Kern, het dragen van een enkelband of behandeling via de Waag die niet alleen in het kader van een voorwaardelijke straf maar ook in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel zijn opgelegd, zijn om uiteenlopende redenen niet van de grond gekomen. De verwachting is dat dit ook nu in een ambulant kader niet gaat lukken, mede gelet op de leefomgeving waarin de verdachte zich buiten detentie bevindt, die wordt geclassificeerd als bedreigend voor zijn ontwikkeling. Oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een behandeling bij De Waag, zoals door de verdediging bepleit, is om die reden dan ook niet passend. Daarnaast is het in ambulant kader door het gebrek aan medewerking van [verdachte c] ook niet gelukt om in diagnostische zin verdere stappen te zetten, die wel noodzakelijk zijn om de koers van de ontwikkeling van de verdachte te keren.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk, gelet op het belang van de verdachte bij een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling. De rechtbank zal dan ook een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte opleggen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de recidive en het feit dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde in twee proeftijden liep, rechtvaardigen dat daarnaast ook een straf in de vorm van een jeugddetentie voor de duur van zes maanden aan de verdachte wordt opgelegd.

6.De vorderingen van de benadeelde partijen met betrekking tot dagvaarding I

6.1
De vorderingen
Nabestaanden [slachtoffer 2] , [naam 8] en [naam 9] hebben zich met betrekking tot de onder 1 en
2 bewezenverklaarde feiten ieder als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. Zij
vorderen schadevergoeding, hierna nader te specificeren, te vermeerderen met de wettelijke
rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. [slachtoffer 2] heeft zich daarnaast met
betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde feit als benadeelde partij in het strafgeding
gevoegd.
[slachtoffer 2] , de samenwonende partner van [slachtoffer 1] , vordert als nabestaande een
schadevergoeding van in totaal € 62.171,25, bestaande uit materiële schade (€ 12.171,25),
affectieschade (€ 20.000,-) en schokschade (€ 30.000,-).
De materiële schade bestaat uit:
Uitvaart deel 1
€ 4.150,-
Uitvaart deel 2
€ 3.988,25
Urnplaat
€ 1.783,-
Bloemen
€ 2.250,-
[naam 8] , de destijds minderjarige zoon van [slachtoffer 1] , vordert schadevergoeding van
€ 20.000,-, bestaande uit affectieschade.
[naam 9] , de minderjarige dochter van [slachtoffer 1] , vordert schadevergoeding van
€ 20.000,-, bestaande uit affectieschade.
[slachtoffer 2] vordert als slachtoffer een schadevergoeding van in totaal € 3.955,95, bestaande uit
materiële schade (€ 955,95) en immateriële schade (€ 3.000,-).
De materiële schade bestaat uit:
Zorgkosten eigen risico
€ 385,-
Factuur informatieverzoek
€ 40,95
Accupunctuurbehandelingen
€ 530,-
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel oplegt. Volgens de officier van justitie bestaat er causaal verband tussen het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten en het overlijden van het slachtoffer en komt de schade voor vergoeding in aanmerking.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen. Niet kan worden vastgesteld dat aan de benadeelde partijen rechtstreeks schade is toegebracht door het handelen van verdachte. De gevorderde schade heeft betrekking op het overlijden van het slachtoffer zodat het causaal verband ontbreekt. Tenslotte zijn de vorderingen gezien de complexiteit een onevenredige belasting van het strafproces, onder meer vanwege de samenloop van schokschade en affectieschade.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
6.4.1
Algemene overwegingen
Causaal verband
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld in vereniging dat bestond uit duwen, slaan, stompen, en trappen of schoppen tegen het hoofd en het lichaam alsmede het meermalen steken in het bovenlichaam van [slachtoffer 1] . Hoewel de dood als strafverzwarend gevolg van het bewezenverklaarde openlijk geweld niet aan de verdachte ten laste is gelegd, brengt in dit geval het bepaalde in artikel 6:166 BW (groepsaansprakelijkheid) met zich mee dat de schade die door het openlijk geweld is veroorzaakt aan ieder van de verdachten kan worden toegerekend. Voor hoofdelijke aansprakelijkheid is de deelname aan het groepsgeweld voldoende, ongeacht de vorm die deze deelname heeft aangenomen. Dit geldt ook wanneer een slachtoffer van openlijke geweldpleging door het toegepaste geweld komt te overlijden. Ook in dat geval hoeft de vrijspraak (of het ontbreken van de bewezenverklaring) van de strafverzwarende omstandigheid van art. 141 lid 2 onder 3 Sr van één van de verdachten niet aan toerekening van de schade aan die verdachte op grond van art. 6:166 BW in de weg te staan. [1] Voor de aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 BW is verder vereist dat de groepsleden wisten of behoorden te weten dat het groepsoptreden de kans op de schade zoals die nu geleden is, vergrootte. Vast is komen te staan dat de verdachte een voldoende wezenlijke en significante bijdrage aan het groepsgeweld heeft geleverd door [slachtoffer 1] te slaan en te schoppen. Door zo te handelen behoorde de verdachte op zijn minst te weten dat hij daarmee de kans vergrootte dat het geweld uit de hand zou lopen en daardoor de kans op het ontstaan van de geleden schade. Dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte wist dat [medeverdachte a] een mes bij zich had, maakt dit niet anders.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108, derde lid, BW is, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht tot vergoeding van een bedrag voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat aan de in het vierde lid van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen onder meer de levensgezel die met de overledene duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voert (lid 4 onder b) en de minderjarige kinderen van de overledene (lid 4 onder d). Het bedrag dat voor toekenning voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is bij algemene maatregel van bestuur, in dit geval het Besluit vergoeding affectieschade, vastgesteld.
Schokschade
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht (het secundaire slachtoffer). Of sprake is van onrechtmatigheid jegens het secundaire slachtoffer, moet de rechtbank van geval tot geval beoordelen, waarbij de volgende gezichtspunten een rol spelen [2] :
 De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
 De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan.
 De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer.
Is sprake van het onrechtmatig teweegbrengen van een emotionele schok, dan bestaat recht op vergoeding van schade die het gevolg is van geestelijk letsel, dat uit die emotionele schok is voortgevloeid. De voor vergoeding in aanmerking komende schade kan zowel materiële als immateriële schade betreffen. Het bestaan van geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Dat zal in beginsel het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
6.4.2
De vordering van de benadeelde partij Sun (nabestaande)
Materiële schade
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Affectieschade
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, zijnde de samenwonende partner van [slachtoffer 1] , rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. De gevorderde affectieschade is conform het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag dan ook toe.
Schokschade
De rechtbank is van oordeel dat door het plegen van het bewezenverklaarde feit2 verdachte ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij [slachtoffer 2] . De rechtbank weegt daarbij in het bijzonder mee de aard, toedracht en de gevolgen van het bewezenverklaarde, het feit dat [slachtoffer 2] de levenspartner is van het primaire [slachtoffer 1] en het feit dat zij het geweld tegen haar partner en de schokkende gevolgen daarvan van zeer nabij heeft moeten meemaken. De benadeelde partij heeft een verklaring overgelegd van een psycholoog waaruit volgt dat zij als gevolg van wat er is gebeurd is gediagnostiseerd met PTSS met daarbij paniekklachten, waarvoor zij tot op heden onder meer EMDR-behandeling ondergaat. De rechtbank acht daarmee het bestaan van geestelijk letsel voldoende vastgesteld en zal een bedrag als vergoeding voor immateriële schade toewijzen. Rekening houdend met de bedragen die in de Nederlandse rechtspraak worden toegewezen zal de rechtbank de vergoeding van schokschade naar billijkheid vaststellen op € 20.000. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 52.171,25, bestaande uit € 12.171.25 aan materiële schade en € 40.000 aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 52.171,25, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .
6.4.3
De vordering van de benadeelde partij [naam 8]
Affectieschade
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, zijnde de (destijds minderjarige) zoon van [slachtoffer 1] , rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. De gevorderde affectieschade is conform het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag dan ook toe.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 20.000,-, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 8] .
6.4.4
De vordering van de benadeelde partij [naam 9]
Affectieschade
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, zijnde de minderjarige dochter van [slachtoffer 1] , rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. De gevorderde affectieschade is conform het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag dan ook toe.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 20.000,-, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 9] .
6.4.5
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (slachtoffer)
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen met betrekking tot dagvaarding II

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 375,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde 2] heeft zich ook als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 3.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 1.000,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
Tot slot heeft [benadeelde 3] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij vordert een schadevergoeding van € 2.400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 400,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
[benadeelde 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 375,- ten behoeve van [benadeelde 1] .
[benadeelde 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 250,- en tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 250,- ten behoeve van [benadeelde 2] .
[benadeelde 3]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 320,- en tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 320,- ten behoeve van [benadeelde 3] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen dienen te worden, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade afgewezen dient te worden wegens onvoldoende onderbouwing van de gestelde schade en/of het ontbreken van een causaal verband tussen de gestelde schade en het handelen van de verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Materiële schade
De vordering is, hoewel namens de verdachte betwist, naar het oordeel van de rechtbank door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Uit de onderbouwing van de vordering is namelijk gebleken dat de benadeelde partij en de verdachte een bedrag van € 375,- overeen waren gekomen voor de aankoop van de Apple iPhone Mini. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding II bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van €375,-, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 juli 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding II bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk
de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 375,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 juli 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] .
7.3.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Immateriële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de gestelde immateriële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de gestelde materiële schade, is namens de verdachte betwist. Uit de aangifte van de benadeelde partij is gebleken dat hij en de verdachte een bedrag van € 250,- overeen waren gekomen omtrent de aankoop van de Apple iPhone XR. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding II bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 250,-. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 250,-, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 19 juli 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding II bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 2] .
7.3.3
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Immateriële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de gestelde immateriële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de gestelde materiële schade, is namens de verdachte betwist. Uit de aangifte van de benadeelde partij is gebleken dat zij en de verdachte een bedrag van € 320,- overeen waren gekomen omtrent de aankoop van de Apple iPhone 11. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding II bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 320,-. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 320,-, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 augustus 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding II bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 320,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 3] .

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij parketnummer 09/326424-21 door de meervoudige kamer jeugdstrafzaken van de rechtbank Den Haag op 31 maart 2022 voorwaardelijke opgelegde jeugddetentie van 120 dagen, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat dat de bij parketnummer 22/002680-21 door het gerechtshof Den Haag op 3 maart 2022 voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 80 uren, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat - gelet op de bepleite vrijspraak - beide vorderingen afgewezen dienen te worden. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw verzocht om beide vorderingen af te wijzen en de proeftijd te verlengen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende voorwaarden, is het essentieel dat aan overtreding van deze voorwaarden consequenties worden verbonden. De rechtbank zal beide vorderingen dan ook toewijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 141 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding 1 onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 2 primair en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van dagvaarding I - feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van dagvaarding II:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
6 MAANDEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op:
de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (nabestaande)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 52.171,25 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] . Dit bedrag bestaat uit € 12.171,25 aan materiële schade en € 40.000 aan immateriële schade;
wijst het gevorderde voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 52.171,25 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
bepaalt dat als een mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering van de benadeelde partij [naam 8]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 20.000,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 8] . Dit bedrag bestaat uit immateriële schade;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 8] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
bepaalt dat als een mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering van de benadeelde partij [naam 9]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 20.000,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 9] . Dit bedrag bestaat uit immateriële schade;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 9] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
bepaalt dat als een mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (slachtoffer)
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 375,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 juli 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 375,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 juli 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als een mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 250,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als een mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 320,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 320,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als een mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vorderingen tot tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, opgelegd bij vonnis van 31 maart 2022 in de zaak met parketnummer 09/326424-21;
gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie, opgelegd bij arrest van 3 maart 2022 in de zaak met parketnummer 22/002680-21.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter,
en mr. J.J. Peters, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2023.

Voetnoten

1.HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:415
2.HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958