ECLI:NL:HR:2023:415

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
21/03266
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over openlijke geweldpleging en schadevergoeding na steekpartij tijdens nieuwjaarsnacht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure naar aanleiding van een steekpartij tijdens de nieuwjaarsnacht van 2016 in Haarlem, waarbij een van de slachtoffers, [slachtoffer], is overleden. De verdachte was eerder vrijgesproken van doodslag, maar het gerechtshof had hem wel schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging. De moeder van het slachtoffer, als benadeelde partij, had een schadevergoeding gevorderd die door het hof gedeeltelijk was toegewezen. De Hoge Raad moest beoordelen of het hof de gevorderde schade ten onrechte had aangemerkt als rechtstreekse schade, nu de verdachte was vrijgesproken van doodslag.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak over rechtstreekse schade en de voorwaarden waaronder schadevergoeding kan worden toegewezen aan benadeelde partijen. Het hof had vastgesteld dat de verdachte in vereniging openlijk geweld had gepleegd, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof over het causaal verband tussen de gedragingen van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de verdachte en bevestigde de beslissing van het hof.

De uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor benadeelde partijen om schadevergoeding te vorderen in gevallen van openlijke geweldpleging, zelfs als niet bewezen kan worden dat de verdachte de fatale steek heeft toegebracht. De Hoge Raad concludeerde dat de vordering van de benadeelde partij terecht was toegewezen, omdat er een causaal verband bestond tussen de strafbare gedragingen van de verdachte en de geleden schade.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03266
Datum28 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 juli 2021, nummer 23-000632-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde 3] heeft R. van den Berg, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft A.M. Wolf, advocaat te Haarlem, een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] . Het voert daartoe onder meer aan dat het hof de gevorderde schade ten onrechte, althans onbegrijpelijk, heeft aangemerkt als rechtstreekse schade.
2.2.1
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
“primair
hij op of omstreeks 01 januari 2016 te Haarlem, [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hart, althans de hartstreek, in elk geval de borst, en/of het lichaam, van die [slachtoffer] te steken en/of te prikken en/of te snijden;
subsidiair
hij op of omstreeks 01 januari 2016 te Haarlem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten de Zomerkade, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hart, althans de hartstreek, in elk geval de borst, en/of het lichaam, van die [slachtoffer] steken en/of prikken en/of snijden, terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.”
2.2.2
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 1 januari 2016 te Haarlem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten de Zomerkade, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het met een mes in het hart van die [slachtoffer] steken.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Inleiding
In de vroege ochtend van 1 januari 2016 heeft een gewelddadig treffen plaatsgevonden op de Zomerkade te Haarlem. Bij dit treffen - waarbij messen zijn gebruikt - waren enerzijds [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en [mededader] (hierna: [mededader] ) betrokken en anderzijds [benadeelde 3] (hierna: [benadeelde 3] ), [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ). Bij de confrontatie is [slachtoffer] overleden en zijn [benadeelde 3] en [benadeelde 2] gewond geraakt.
Het volgende is aan de confrontatie vooraf gegaan.
In de nieuwjaarsnacht van 31 december 2015 op 1 januari 2016 waren [betrokkene 1] , [verdachte] en [mededader] in de woning van [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) aan de [a-straat 1] in Haarlem.
Gedurende de avond ontstond - onder invloed van alcohol en (hard)drugs - via Whatsapp-berichten en telefonisch contact ruzie tussen enerzijds [mededader] en [betrokkene 1] en anderzijds [benadeelde 3] . Er vond veelvuldig berichtenverkeer en telefonisch contact plaats tussen [benadeelde 3] en [betrokkene 1] en [mededader] . De situatie op de [a-straat 1] raakte hierna zo oververhit dat [betrokkene 1] messen pakte en daarmee begon rond te lopen. Verschillende mensen, waaronder [verdachte] , hebben geprobeerd deze messen van haar af te pakken. [betrokkene 1] heeft over de telefoon tegen [benadeelde 3] gezegd ‘ik steek je neer’ en op een later moment in de auto bij [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) heeft zij geroepen ‘ik ga [benadeelde 3] steken’. Ook [mededader] vertoonde agressief en ongeremd gedrag. Zij heeft over de telefoon [benadeelde 3] uitgedaagd en geroepen dat hij moest komen en dat ze hem neer ging steken, en ook zij heeft een mes gepakt. [mededader] en [betrokkene 1] waren elkaar aan het opstoken. Toen bekend werd dat [benadeelde 3] met een groep zou komen, zei [betrokkene 2] dat hij dat niet in zijn huis wilde, omdat het kind van [mededader] en [betrokkene 2] boven lag te slapen. Vervolgens gingen [betrokkene 1] , [mededader] en [verdachte] naar buiten, waarbij in ieder geval [betrokkene 1] messen bij zich had.
[benadeelde 3] was samen met [benadeelde 2] , [slachtoffer] en [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ). Nadat hij was gebeld door [mededader] is hij te voet op weg gegaan naar de [a-straat ] . [benadeelde 2] , [betrokkene 4] en [slachtoffer] liepen op enige afstand achter hem aan uit voorzorg. Toen [benadeelde 3] over het bruggetje naar de Zomerkade liep, werd hij gebeld door [mededader] . Hij hoorde door de telefoon en van een afstand personen zeggen: ‘Daar is ie, daar is ie’. [mededader] , [betrokkene 1] en [verdachte] liepen [benadeelde 3] tegemoet over de Zomerkade. Het kwam vervolgens tot een confrontatie tussen [betrokkene 1] , [mededader] en [verdachte] enerzijds en [benadeelde 3] , en na een kort ogenblik [benadeelde 2] en [slachtoffer] , anderzijds. [benadeelde 3] en [benadeelde 2] liepen verwondingen door messteken op en [slachtoffer] kwam te overlijden door een messteek die hem in zijn hart trof.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair (de doodslag op [slachtoffer] )
(...)
Gelet op dit alles acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 subsidiair (openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer] ) en feit 3 (openlijke geweldpleging jegens [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] ).
(...)
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem/haar te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Zoals hiervoor uiteengezet, ging aan de gewelddadige confrontatie op de Zomerkade vooraf dat [mededader] en [betrokkene 1] telefonisch en via Whatsapp-berichten ruzie maakten met [benadeelde 3] . [betrokkene 1] heeft naar aanleiding daarvan messen gepakt en gezegd [benadeelde 3] te zullen steken. [mededader] heeft [benadeelde 3] telefonisch uitgedaagd, geroepen dat hij moest komen en ook zij heeft geroepen dat ze hem zou neersteken en een mes gepakt. Toen bekend werd dat [benadeelde 3] met een groep zou komen, zijn [betrokkene 1] , [mededader] en de verdachte naar buiten gegaan, waarbij in ieder geval [betrokkene 1] messen bij zich had, hetgeen [mededader] en de verdachte wisten. [mededader] had naar eigen zeggen uit voorzorg sleutels in haar hand met de ring over haar vinger, om zich te kunnen verdedigen. [mededader] heeft naar eigen zeggen gedurende de confrontatie gedreigd met woorden.
Uit deze gang van zaken blijkt naar het oordeel van het hof dat [betrokkene 1] , [mededader] en de verdachte op het moment van verlaten van de woning rekening hielden met een confrontatie met [benadeelde 3] waarbij messen gebruikt konden gaan worden; [betrokkene 1] en [mededader] hadden daar al mee gedreigd. Zij zijn als groep op [benadeelde 3] af gegaan. Toen het tot een treffen van deze groep met de groep van [benadeelde 3] en zijn vrienden kwam, hebben alle drie de verdachten aan die confrontatie een gewelddadig of in elk geval dreigend aandeel geleverd. Aldus is naar het oordeel van het hof de intellectuele en/of materiële bijdrage van ieder van de drie verdachten over het geheel genomen van voldoende gewicht geweest om tot een bewezenverklaring van het in vereniging plegen van geweld tegen personen te kunnen komen.
Tijdens de daarop volgende confrontatie is [slachtoffer] dodelijk in het hart gestoken met een mes. [benadeelde 3] is met een mes in zijn buik en in zijn nek/schouder gestoken. [benadeelde 2] is met een mes tegen zijn hoofd geslagen, waarbij hij in zijn hoofd is geraakt door dit mes, en met een mes in zijn borstkas geraakt.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair en onder 3 is ten laste gelegd, met dien verstande dat, gelet op het hiervoor met betrekking tot 1 primair overwogene, niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging onder 1 subsidiair: terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.”
2.2.4
Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] , moeder van [slachtoffer] , ter zake van materiële schade toegewezen tot een bedrag van € 6.104,75 en aan de verdachte voor hetzelfde bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij. Het hof heeft daarover het volgende overwogen:
“De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 26.104,75. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.104,75. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De gestelde schade bestaat uit:
1. kosten van de uitvaart € 3.094,53
2. plaatsingsrechten grafmonument € 279,00
3. aanschafkosten grafmonument € 1.860,00
4. plaatsingskosten grafmonument € 476,00
5. kosten onderhoud grafmonument € 186,00
6. eten en drinken islamitische rouwperiode € 150,00
7. reiskosten naar steenhouwer € 50,46
8. reiskosten en parkeerkosten in verband met
bezittingen ophalen politiebureau € 8,76
9. affectieschade € 20.000,00
(...)
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde doodslag. Indien en voor zover het hof het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen acht, merkt de raadsman op dat de verdachte geen aandeel heeft gehad in de dood van [slachtoffer] en derhalve vrijspraak voor dat kwalificerende bestanddeel dient te volgen, hetgeen tot gevolg heeft dat de dood van het slachtoffer hem in strafrechtelijke zin niet kan worden toegerekend, zodat geen sprake is van rechtstreekse schade en de benadeelde partij mitsdien niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2013:9735).
(...)
Oordeel van het hof
Materiële schade
Het hof stelt vast dat de verdachte in vereniging openlijke geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en dat [slachtoffer] als gevolg van dit openlijke geweld is komen te overlijden. Er is derhalve sprake van een causaal verband tussen de strafbare gedragingen van de verdachte en het overlijden van [slachtoffer] . De daarmee samenhangende kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Het enkele feit dat de strafverzwarende omstandigheid niet bewezen kan worden verklaard staat daar niet aan in de weg.
(...)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof dan ook voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 6.104,75. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.”
2.3
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden als voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zo’n verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Daarnaast geldt dat voor vergoeding aan de benadeelde partij overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking komt de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek aan de verdachte kan worden toegerekend. (Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.3.1 en 2.4.1.)
2.4
Uit de vaststellingen van het hof volgt dat de verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en dat dit geweld bestond uit het met een mes in het hart van die [slachtoffer] steken. Verder volgt uit die vaststellingen dat [slachtoffer] als gevolg van dit openlijke geweld is komen te overlijden. Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat causaal verband bestaat tussen de strafbare gedragingen van de verdachte en het overlijden van [slachtoffer] en dat de daaruit voortvloeiende kosten van de benadeelde partij voor vergoeding in aanmerking komen omdat de benadeelde partij door die gedragingen rechtstreeks schade heeft geleden, getuigt, gelet op wat onder 2.3 is overwogen, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Dat het hof niet heeft vastgesteld dat het de verdachte zelf was die [slachtoffer] de dodelijke messteek heeft toegebracht, maakt dat niet anders.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
3. Beoordeling van het cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld voor het overige en het cassatiemiddel dat namens de benadeelde partij [benadeelde 3] is voorgesteld
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 maart 2023.