ECLI:NL:RBDHA:2023:15274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
09/027805-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en openlijke geweldpleging door 15-jarige verdachte in Den Haag

Op 12 oktober 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 15-jarige verdachte, die betrokken was bij de dood van een 39-jarige snackbareigenaar in Den Haag. De verdachte werd beschuldigd van doodslag en openlijke geweldpleging, waarbij de feiten zich op 27 januari 2023 hebben afgespeeld. Tijdens een confrontatie met het slachtoffer, die samen met zijn partner een snackbar runde, heeft de verdachte het slachtoffer met een mes gestoken, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat haar opzet gericht was op het om het leven brengen van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de maximale jeugddetentie van 12 maanden en een PIJ-maatregel opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de noodzaak voor behandeling van haar gedragsproblematiek. Daarnaast zijn vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte ook hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die in totaal € 52.171,25 bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/027805-23
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 2007 [geboorteplaats] ,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting De Hunnerberg in Nijmegen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 20 april 2023 en 29 juni 2023 (pro forma), 21 september 2023 (inhoudelijke behandeling) en
12 oktober 2023 (sluiting van het onderzoek).
De officier van justitie in deze zaak is mr. M.L. Groeneveld en de advocaat van de verdachte is mr. H.W. van Eeuwijk. De nabestaanden zijn ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. Diekstra.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van
21 september 2023 - ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 27 januari 2023 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, één of meerdere ma(a)l(en) in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 1] te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 27 januari 2023 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere steekwonden in het bovenlichaam waarbij vitale delen en/of (slag-)aders is/zijn geraakt, heeft toegebracht, door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, één of meerdere ma(a)l(en) in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 1] te steken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2.
zij op of omstreeks 27 januari 2023 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten op of aan het
[adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit één of meerdere ma(a)l(en) te duwen, waarbij die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van die [slachtoffer 1] ; en/of één of meermalen steken in het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl dit door haar gepleegde geweld de dood ten gevolge heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 27 januari 2023 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft mishandeld door één of meerdere ma(a)l(en) te duwen, waarbij die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van die [slachtoffer 1] en/of één of meermalen steken in het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] ;
3.
zij op of omstreeks 27 januari 2023 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten op of aan het
[adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit één of meerdere ma(a)l(en) te duwen en/of te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van die [slachtoffer 2] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 27 januari 2023 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld door één of meerdere ma(a)l(en) te duwen en/of te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van die [slachtoffer 2] .

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
In de avond van 27 januari 2023, omstreeks 21:06 uur, vond een zeer ernstig incident plaats aan het [adres] in Den Haag. Hierbij is de 39-jarige [slachtoffer 1] éénmaal in zijn borst en tweemaal in zijn rug gestoken. Diezelfde avond, om 21:40 uur, is [slachtoffer 1] in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden.
[verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden kort na het incident door de politie als verdachten aangemerkt en in de vroege ochtend van 28 januari 2023 aangehouden. Zij worden door het openbaar ministerie vervolgd voor hun betrokkenheid bij het overlijden van [slachtoffer 1] . Dit is voor [verdachte] ten laste gelegd als het medeplegen van doodslag dan wel zware mishandeling met de dood tot gevolg (feit 1) en openlijke geweldpleging met de dood tot gevolg dan wel het medeplegen van een mishandeling met voorbedachte raad (feit 2). De verdachten worden ook vervolgd voor openlijke geweldpleging dan wel het medeplegen van een mishandeling met voorbedachte raad tegen [slachtoffer 2] , de partner van [slachtoffer 1] (feit 3).
[verdachte] heeft bekend dat zij degene is geweest die [slachtoffer 1] driemaal heeft gestoken. [medeverdachte 1] heeft de aan haar verweten geweldplegingen ontkend. [medeverdachte 2] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de coronaperiode en daarna in hun horecazaak, [naam] , te maken hadden met enkele incidenten waarbij jongeren uit de wijk betrokken waren. Ook hun kinderen werden lastiggevallen. Bij onenigheid over de Coronapas werd door jongeren met eten gegooid en werd het echtpaar geslagen. In de zomer van 2022 werd een fles water gegooid die maar net de frituurpan miste. [verdachte] heeft verklaard dat zij uit boosheid een fles water had gegooid, omdat zij de zaak uit werd gestuurd.
Deze onenigheid is op de avond van 27 januari 2023 geëscaleerd in de fatale steekpartij waarvan [slachtoffer 1] het slachtoffer is geworden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, in die zin dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte op 27 januari 2023 [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd. Niet kan bewezen worden verklaard dat de verdachte deze doodslag tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd, zodat zij van het ten laste gelegde medeplegen vrijgesproken dient te worden. Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde, te weten de openlijke geweldpleging tegen respectievelijk [slachtoffer 1] (met de dood tot gevolg) en [slachtoffer 2] op 27 januari 2023.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 27 januari 2023 om 21:01 uur, kwamen de vriendinnen [verdachte] en [medeverdachte 1] en het echtpaar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elkaar tegen bij de parkeerplaats achter de Albert Heijn aan [adres] in Den Haag. Omdat het echtpaar in de richting van [verdachte] en [medeverdachte 1] keek, vroeg [verdachte] aan hen of er iets was, waarop het echtpaar niet reageerde, maar schuin de parkeerplaats overstak en gearmd linksaf [adres] insloeg. [verdachte] en [medeverdachte 1] liepen vervolgens op korte afstand langs de zijkant van het parkeerterrein rechtsaf [adres] in om vervolgens [adres] in te slaan, in de richting van de woning van [verdachte] .
Omstreeks 21:05 uur stonden [verdachte] en [medeverdachte 1] in het portiek van de woning van [verdachte] aan [adres] . Zij riepen onder meer “Fuck jullie!” naar het echtpaar. In reactie hierop draaide het echtpaar, dat inmiddels vanuit [adres] in de richting van hun woning aan [adres] liep, zich om en liep in de richting van [verdachte] en [medeverdachte 1] .
Vanaf het moment dat het echtpaar zich omdraaide en in de richting van het portiek liep, heeft [medeverdachte 1] drie verschillende filmpjes met haar telefoon gemaakt. De rechtbank stelt op basis van die filmpjes allereerst vast dat [verdachte] , omstreeks 21:05:37 uur, terwijl zij en [medeverdachte 1] nog op het eerste plateau in het portiek stonden, met [medeverdachte 1] sprak over het slaan van het echtpaar, althans [slachtoffer 1] . Daarna liepen [verdachte] en [medeverdachte 1] naar beneden, zoals blijkt uit het tweede filmpje, van 21:06:42 uur. Dat ze naar beneden liepen is te zien op dit filmpje dat, in tegenstelling tot het eerste filmpje, van nagenoeg dezelfde hoogte als het echtpaar is gefilmd. Op dit tweede filmpje is te zien en te horen dat [slachtoffer 2] aan het bellen was, naar later blijkt met de politie. [medeverdachte 1] moet daar om lachen. Ook is te zien dat [slachtoffer 1] in de richting van [verdachte] en [medeverdachte 1] keek, waarna [verdachte] zegt: “Jou wil ik op je mond slaan!”.
In het gesprek dat [slachtoffer 1] op dat moment met de meldkamer voerde (21:06 uur), vertelde zij dat er iets aan de hand was met “die kinderen”. Op het derde filmpje, van 21:06:53 uur, is te horen dat [verdachte] kort daarop tegen [slachtoffer 1] zegt dat ze haar “kankertelefoon” weg moet doen. [verdachte] stond op dat moment bij het echtpaar. Daarna maakt [verdachte] een beweging met haar arm gestrekt in de richting van de hand en telefoon van [slachtoffer 1] . Haar man reageert hier vervolgens op door met gestrekte arm een beweging in de richting van de rechterarm/rechterschouder van [verdachte] te maken.
Hierna is de situatie geëscaleerd en hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] en ook [medeverdachte 2] , de broer van [verdachte] die vanuit de woning naar beneden is gekomen, zich met geweld tegen het echtpaar gekeerd.
De rechtbank heeft op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kunnen vaststellen in welke volgorde de geweldshandelingen precies zijn verricht. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen wel vast dat [medeverdachte 2] zich kort na de start van de escalatie, in ieder geval voor het toebrengen van de tweede en de derde messteek, bij [verdachte] en [medeverdachte 1] heeft gevoegd. Ook stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer 1] en dat [verdachte] en [medeverdachte 1] daarnaast ook geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer 1] .
Het geweld tegen [slachtoffer 1] bestond uit duwen, slaan, stompen, trappen en schoppen tegen zijn hoofd, lichaam en benen én het meermalen steken in zijn bovenlichaam. [verdachte] is degene geweest die [slachtoffer 1] driemaal heeft gestoken. Hierbij zijn vitale structuren geraakt. Centraal aan de borst was een steekletsel met perforatie van de rechter-borstholte. Aan de rug links waren twee steekletsels met perforatie van (onder meer) de linkerborstholte, de linkerlong en de lichaamsslagader. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies en ademhalingsfunctiestoornissen, waardoor [slachtoffer 1] is komen te overlijden.
Het geweld tegen [slachtoffer 2] bestond uit duwen, slaan en stompen tegen haar hoofd en lichaam. Bij [slachtoffer 2] werd onder meer een zwelling aan de linkerzijde van het gezicht geconstateerd en krab- of schaafwonden op haar gezicht en linkeroor.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van [verdachte] , zoals hiervoor is vastgesteld, naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is geweest op het om het leven brengen van [slachtoffer 1] , dat haar opzet hierop gericht is geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, zoals onder 1 primair ten laste is gelegd.
De rechtbank is – evenals het openbaar ministerie – van oordeel dat niet vast is komen te staan dat [verdachte] de doodslag tezamen en in vereniging met anderen, te weten met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] heeft gepleegd. [verdachte] zal van dat gedeelte dan ook worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank voorts tot de conclusie dat het onder 2 primair ten laste gelegde feit eveneens wettig en overtuigend bewezen is, inhoudende de openlijke geweldpleging met de dood tot gevolg tegen [slachtoffer 1] , waarbij naar het oordeel van de rechtbank sprake is van eendaadse samenloop met feit 1. De rechtbank acht ook feit 3, de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] , wettig en overtuigend bewezen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
zij op 27 januari 2023 te ’s-Gravenhage, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes meerdere malen in het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] te steken;
2.
zij op 27 januari 2023 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten op [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit duwen en/of slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van die [slachtoffer 1] en meermalen steken in het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl dit door haar gepleegde geweld de dood ten gevolge heeft gehad;
3.
zij op 27 januari 2023 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten op [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit duwen en/of slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt en dat zij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft hierbij een onderscheid gemaakt tussen twee steekmomenten en heeft met betrekking tot het eerste steekmoment, te weten het steken in de borst, aangevoerd dat [slachtoffer 1] , een volwassen man, in de richting van [verdachte] bleef komen en haar sloeg, althans dat [verdachte] in de veronderstelling was dat hij haar probeerde te slaan, terwijl [verdachte] op dat moment niet weg kon komen. Er was op dat moment derhalve sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van haarzelf waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen. Met betrekking tot het tweede steekmoment, te weten het steken in de rug, is door de verdediging aangevoerd dat [verdachte] zag dat [slachtoffer 1] op haar broer lag en hem aan het wurgen was. Er was op dat moment dus sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van een ander waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen. Voor zover daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, is die overschrijding het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, omdat zij bang was dat haar broer dood zou gaan. Daardoor komt haar een beroep op noodweerexces toe.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide beroepen op noodweer dan wel noodweerexces moeten worden verworpen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het bestaan van een noodweersituatie in beide gevallen onvoldoende aannemelijk is geworden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de verdachte zich op enig moment in een noodweersituatie bevond waarin het voor haar noodzakelijk was zich te verdedigen.
Met betrekking tot het eerste steekmoment, het steken in de borst, overweegt de rechtbank dat vast is komen te staan dat het [verdachte] en [medeverdachte 1] waren, die op de bewuste avond uit waren op een confrontatie met het echtpaar. Het echtpaar ging immers na het eerste contact en het aanspreken door [verdachte] , de confrontatie uit de weg door niet te reageren en een andere weg te kiezen om niet langs de verdachten te hoeven lopen. Toen [verdachte] en [medeverdachte 1] hen bij [adres] weer zagen lopen, zochten zij opnieuw de confrontatie op door “Fuck you” naar hen te schreeuwen. [verdachte] zei op dat moment al tegen [medeverdachte 1] dat ze hem wilde slaan. Toen het echtpaar vervolgens wel in hun richting liep, zijn de meisjes zelf naar beneden uit het portiek gekomen en naar het echtpaar toegelopen. Vervolgens is het [verdachte] geweest die als eerste fysiek handelde in de richting van [slachtoffer 2] , door te zeggen dat [slachtoffer 2] haar “kankertelefoon” weg moest doen en daarbij een beweging met haar arm te maken in de richting van de hand en telefoon van [slachtoffer 2] . Anders dan de – naar het oordeel van de rechtbank – afwerende reactie van [slachtoffer 1] die daarop volgde, is niet vast komen te staat dat er voorafgaand aan het steken aanvallend werd gehandeld door het echtpaar. Dat [slachtoffer 1] in de beleving van [verdachte] haar probeerde te slaan maakt dat niet anders. Daarbij komt dat de rechtbank ook niet heeft kunnen vaststellen dat [verdachte] werd geraakt door de afwerende beweging van [slachtoffer 1] . [verdachte] heeft zelf verklaard zich dat niet te kunnen herinneren en bovendien is er geen letsel bij haar geconstateerd dat daarop wijst. Tenslotte is ook niet aannemelijk geworden dat [verdachte] , zoals door de verdediging gesteld, niet weg kon komen en zich dus zich niet aan de situatie kon onttrekken. Van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding tegen zichzelf waartegen [verdachte] zich moest verdedigen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken, zodat dit beroep op noodweer faalt.
Met betrekking tot het tweede steekmoment, het steken in de rug, overweegt de rechtbank dat het dossier ook geen enkel aanknopingspunt biedt voor het (pas tijdens de inhoudelijke behandeling geschetste) scenario dat [slachtoffer 1] op enig moment op [medeverdachte 2] lag en hem probeerde te wurgen. Voor zover uit de bewijsmiddelen al kan worden opgemaakt dat [slachtoffer 1] zich aan [medeverdachte 2] heeft vastgeklampt, was dit in ieder geval nadat hij door [verdachte] in de borst was gestoken én nadat hij door [medeverdachte 2] geslagen was. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet gebleken van een situatie waarin het noodzakelijk was [medeverdachte 2] te verdedigen. Daarmee faalt ook het beroep op noodweerexces.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte uitsluiten. Het bewezenverklaarde en de verdachte zijn dan ook strafbaar.

5.De op te leggen straf en maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, omdat het niet in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Het draagvlak bij de verdachte voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is onvoldoende. De raadsman heeft daarom verzocht om aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, waarbij wordt gekeken naar de mogelijkheid van een gesloten plaatsing in civielrechtelijk kader.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer 1] en aan openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
A langere tijd was sprake van onenigheid tussen een groep jongeren (waaronder [verdachte] ) en het echtpaar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die samen een snackbar in [adres] runden. De slechte verstandhouding tussen het echtpaar en deze jongeren is in januari van dit jaar uitgemond in een vechtpartij, uitgelokt door de twee meisjes. Tijdens deze vechtpartij heeft de 15-jarige [verdachte] , zonder enige voor de rechtbank begrijpelijke aanleiding, de 39-jarige [slachtoffer 1] één keer in zijn borst gestoken en twee keer in zijn rug. Vrijwel direct na deze steekpartij is hij overleden.
Zijn dood vormt allereerst voor de nabestaanden een onherstelbaar verlies. Uit de slachtofferverklaring die namens de weduwe op de terechtzitting is voorgelezen, blijkt van hun grote verdriet. [slachtoffer 1] betekende veel voor de mensen om hem heen, in het bijzonder voor zijn vrouw en hun twee kinderen. Het is voor hen niet te bevatten dat zij hun man en vader op deze manier hebben moeten verliezen. Daar komt nog bij dat [slachtoffer 2] niet alleen getuige is geweest van het dodelijke geweld tegen haar man, maar zelf ook slachtoffer is geworden van deze geweldsuitbarsting.
De rechtbank heeft met onbegrip en afkeuring kennisgenomen van de inhoud van de heimelijk opgenomen gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] , waarin met de grootste minachting over het incident en de slachtoffers wordt gesproken. Ook ter terechtzitting heeft de verdachte niet of nauwelijks blijk gegeven van enig oprecht berouw en inzicht in het leed dat zij heeft veroorzaakt.
De samenleving als geheel is door het handelen van de verdachten hevig geschokt. Dat blijkt ook uit de gevoelens van ontzetting van het publiek en uitingen van medeleven met de nabestaanden die tot op de dag van vandaag worden getoond, en die massaal in het openbaar zijn geuit in de weken en maanden na het overlijden van [slachtoffer 1] . In het bijzonder hebben de gebeurtenissen impact gehad op de inwoners van [adres] . Het veiligheidsgevoel in de wijk is door deze trieste gebeurtenis ernstig aangetast.
De rechtbank maakt zich daarnaast al langere tijd grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekincidenten. Deze zaak is daarvan een schokkend en triest voorbeeld. De beeldopnamen in het dossier van het echtpaar dat ’s avonds laat, na een dag werken in hun snackbar, voor de laatste keer gearmd naar huis loopt, zullen de betrokkenen bij deze zaak nog lange tijd bijblijven.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 augustus 2023, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de klinisch multidisciplinaire rapportage van
10 juli 2023, opgesteld door [deskundige] , psychiater in opleiding tot pro Justitia-rapporteur jeugd (onder supervisie van [deskundige] , psychiater) en [deskundige] , GZ-psycholoog. Daaruit volgt dat het gedrag van de verdachte voldoet aan de kenmerken van een grensoverschrijdende gedragsstoornis. Gelet op de koers van de ontwikkeling van de verdachte kan worden gesproken van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale, narcistische en psychopathische trekken. Primair is sprake van een persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van narcisme, waarbij het antisociale gedrag eveneens bezien kan worden als afweer. Ook wordt een ontwikkeling gezien van psychopathische trekken, waarbij sprake is van een gebrekkig geweten, een gebrekkig empathisch vermogen, een sterk opgeblazen gevoel van eigenwaarde, gebrek aan berouw, gebrek aan emotionele diepgang, parasitaire gerichtheid, gebrekkige woedebeheersing, impulsiviteit, onverantwoordelijk gedrag en geen verantwoordelijkheid nemen voor eigen gedrag. De verdachte is niet verhoogd beïnvloedbaar; zij neemt eerder juist de leiding, ondanks het feit dat zij binnen een groep noch fysiek noch qua leeftijd een natuurlijk overwicht geniet. Er is veel onduidelijk gebleven over de exacte situatie waarbinnen [verdachte] is opgegroeid, maar in algemene zin ontstaat het beeld van een pedagogisch verwaarlozend en affectief beperkt klimaat. De gedragsproblemen van de verdachte zijn op vroege kinderleeftijd begonnen en zijn sindsdien nooit voor langere periode structureel afwezig geweest, sterker nog, de problematiek lijkt de laatste jaren te verergeren en het oppositioneel gedrag neemt toe. Ook de persoonlijkheidsdynamiek is al op jonge leeftijd ontstaan. Daarom kan worden gesteld dat zowel de gedragsstoornis als de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling aanwezig waren ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Er is bij de verdachte ook sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis, tenminste licht van ernst, maar daarvan wordt geen forensische relevantie gezien.
Omdat de precieze drijfveren en emoties van de verdachte in aanloop naar en tijdens het bewezenverklaarde, evenals de rolverdeling bij het bewezenverklaarde, onduidelijk zijn gebleven en de invloed van de psychopathologie van de verdachte op haar gedragskeuzes niet na te gaan is, hebben de onderzoekers zich onthouden van een advies over de mate waarin het bewezenverklaarde aan haar kan worden toegerekend.
Het risico op herhaling wordt als hoog geschat, waarbij de kenmerken van psychopathie als risico verhogend worden gezien.
Behandeling van de psychopathologie van de verdachte is noodzakelijk om de koers van haar ontwikkelingsgang bij te sturen, in het belang van haar zo gunstig mogelijke ontwikkeling en ter beperking van het recidivegevaar. De behandeling dient zich te richten op de emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling en bijsturing van de gedragsproblematiek van de verdachte. De problematiek zoals die is vastgesteld, is fors. De structurele aard en complexiteit van de problematiek vereist intensieve, langdurige en klinische behandeling. Het risico op agressie is verhoogd, de verdachte heeft geen intrinsieke behandelbereidheid en ambulante behandeling wordt gelet op de aard en de ernst van de pathologie niet haalbaar geacht. De onderzoekers adviseren dan ook om behandeling vorm te geven binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 8 september 2023 en de mondelinge toelichting die daarop door de [deskundige] ter terechtzitting is gegeven. De Raad onderschrijft de inhoud van de klinisch multidisciplinaire rapportage en acht een langdurige intensieve behandeling nodig vanuit een veilige klinische setting. Alleen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel biedt daartoe de mogelijkheid. De noodzakelijk geachte behandeling kan niet plaatsvinden tijdens een gesloten plaatsing in civielrechtelijk kader, alleen al omdat een dergelijke plaatsing juist een zo kort mogelijk verblijf beoogt. De Raad acht het tot slot van belang dat de PIJ-maatregel zo spoedig mogelijk aanvangt.
Toerekenbaarheid
Naar het oordeel van de rechtbank leiden de door de gedragsdeskundige geconstateerde gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling er niet toe dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de feiten volledig aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
De op te leggen maatregel
Op grond van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, een PIJ-maatregel worden opgelegd. Het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, dient een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel behoort tot een van de feiten zoals genoemd in artikel 77s eerste lid onder a Sr. Aan die voorwaarden is in de onderhavige zaak voldaan. Ook dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en in aanmerking genomen wat de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico, oordeelt de rechtbank dat, ondanks het gegeven dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld, ook aan deze voorwaarde is voldaan. Ten slotte dient de maatregel in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat een langdurige, intensieve en klinische behandeling nodig is om de bij de verdachte vastgestelde problematiek, die structureel van aard en zeer complex is, te behandelen. Ambulante behandeling wordt gelet op de aard en de ernst van de pathologie niet haalbaar geacht. Daar komt bij dat het verdachte ontbreekt aan intrinsieke behandelbereidheid. Vanwege het verhoogde risico op agressie is bovendien een behandelsetting met een hoog beveiligingsniveau nodig. Dit alles kan alleen worden geboden met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk, gelet op het belang van de verdachte bij een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling. De rechtbank zal dan ook een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte opleggen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De aard en de ernst van het bewezenverklaarde rechtvaardigen dat daarnaast ook een straf in de vorm van een jeugddetentie aan de verdachte wordt opgelegd.
De hoogte van de op te leggen jeugddetentieDoodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft (na een recente wetswijziging) voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van vijfentwintig jaren vastgesteld. De verdachte was echter pas vijftien jaar oud ten tijde van het bewezenverklaarde en daarom is het jeugdstrafrecht van toepassing. Het jeugdstrafrecht heeft, in tegenstelling tot het volwassenenstrafrecht waar het aspect van vergelding een grotere rol speelt, een sterk pedagogisch karakter, gericht op gedragsverandering teneinde herhaling van strafbare feiten te voorkomen. De aard en de duur van de straffen en maatregelen die binnen het jeugdstrafrecht kunnen worden opgelegd vormen een weerspiegeling van deze gedachte. Blijkens artikel 77i Sr kan aan de verdachte een maximale jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden worden opgelegd. De aard en de ernst van het bewezenverklaarde rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer dat aan de verdachte een jeugddetentie van deze duur wordt opgelegd. Het opleggen van deze straf staat een zo spoedige mogelijke start van de noodzakelijk geachte behandeling in het kader van de PIJ-maatregel – zoals door de deskundigen geadviseerd – niet in de weg, omdat deze behandeling al tijdens het resterende deel van de jeugddetentie kan starten. De rechtbank zal aan de verdachte dan ook de maximale jeugddetentie van twaalf maanden opleggen.

6.De vorderingen van de benadeelde partijen

6.1
De vorderingen
Nabestaanden [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] hebben zich met betrekking tot de onder
1 en 2 bewezenverklaarde feiten ieder als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd.
Zij vorderen schadevergoeding, hierna nader te specificeren, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2] , de samenwonende partner van [slachtoffer 1] , vordert als nabestaande een schadevergoeding van in totaal € 62.171,25, bestaande uit materiële schade (€ 12.171,25), affectieschade
(€ 20.000,-) en schokschade (€ 30.000,-).
De materiële schade bestaat uit:
Uitvaart deel 1
€ 4.150,-
Uitvaart deel 2
€ 3.988,25
Urnplaat
€ 1.783,-
Bloemen
€ 2.250,-
[slachtoffer 3] , de destijds minderjarige zoon van [slachtoffer 1] , vordert schadevergoeding van
€ 20.000,-, bestaande uit affectieschade.
[slachtoffer 1] , de minderjarige dochter van [slachtoffer 3] , vordert schadevergoeding van
€ 20.000,-, bestaande uit affectieschade.
[slachtoffer 2] heeft zich daarnaast met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde feit als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. [slachtoffer 2] vordert als slachtoffer een schadevergoeding van in totaal € 3.955,95, bestaande uit materiële schade (€ 955,95) en immateriële schade (€ 3.000,-).
De materiële schade bestaat uit:
Zorgkosten eigen risico
€ 385,-
Factuur informatieverzoek
€ 40,95
Accupunctuurbehandelingen
€ 530,-
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel oplegt.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen, nu de hoogte en de complexiteit daarvan het strafgeding op onevenredige wijze belast.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
6.4.1
Algemene overwegingen
De rechtbank stelt voorop dat met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen de wetgever heeft beoogd binnen het strafproces te voorzien in een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. De aldus voorziene eenvoudige procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civiele procedure, onder meer omdat in de strafrechtelijke procedure slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. De aldus voorziene eenvoudige procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civielrechtelijke procedure, onder meer omdat in de context van de strafrechtelijke procedure ingevolge art. 334 van het wetboek van Strafvordering (Sv) slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. Dit bezwaar wordt echter in afdoende mate ondervangen door art. 361, derde lid, Sv, welke bepaling mede in het licht van art. 6, eerste lid, EVRM aldus moet worden uitgelegd dat zij de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien zij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren. [1]
De rechtbank is van oordeel dat de aard van de vorderingen (waarbij onder meer schokschade wordt gevorderd) en de aanzienlijke hoogte van de gevorderde bedragen niet op zichzelf maken dat het behandelen van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De rechtbank zal de complexiteit van iedere post op zichzelf beoordelen en in het licht van het bovenstaande aan dat criterium toetsen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdediging het standpunt dat sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding niet verder heeft gespecificeerd, toegelicht of onderbouwd.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht tot vergoeding van een bedrag voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat aan de in het vierde lid van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen onder meer de levensgezel die met de overledene duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voert (lid 4 onder b) en de minderjarige kinderen van de overledene (lid 4 onder d). Het bedrag dat voor toekenning voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is bij algemene maatregel van bestuur, in dit geval het Besluit vergoeding affectieschade, vastgesteld.
Schokschade
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht (het secundaire slachtoffer). Of sprake is van onrechtmatigheid jegens het secundaire slachtoffer, moet de rechtbank van geval tot geval beoordelen, waarbij de volgende gezichtspunten een rol spelen [2] :
 De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
 De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan.
 De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer.
Is sprake van het onrechtmatig teweegbrengen van een emotionele schok, dan bestaat recht op vergoeding van schade die het gevolg is van geestelijk letsel, dat uit die emotionele schok is voortgevloeid. De voor vergoeding in aanmerking komende schade kan zowel materiële als immateriële schade betreffen. Het bestaan van geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Dat zal in beginsel het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
6.4.2
De vordering van [slachtoffer 2] (nabestaande)
Materiële schade
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Affectieschade
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, zijnde de samenwonende partner van [slachtoffer 1] , rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. De gevorderde affectieschade is conform het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 20.000 dan ook toe.
Schokschade
De rechtbank is van oordeel dat door het plegen van de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 verdachte ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens [slachtoffer 2] . De rechtbank weegt daarbij in het bijzonder mee de aard, toedracht en de gevolgen van het bewezenverklaarde, het feit dat [slachtoffer 2] de levenspartner is van [slachtoffer 1] en het feit dat zij het geweld tegen haar partner en de schokkende gevolgen daarvan van zeer nabij heeft moeten meemaken. De benadeelde partij heeft een verklaring overgelegd van een psycholoog waaruit volgt dat zij als gevolg van wat er is gebeurd is gediagnostiseerd met PTSS met daarbij paniekklachten, waarvoor zij tot op heden onder meer EMDR-behandeling ondergaat. De rechtbank acht daarmee het bestaan van geestelijk letsel voldoende vastgesteld en zal een bedrag als vergoeding voor immateriële schade toewijzen. Rekening houdend met de bedragen die in de Nederlandse rechtspraak worden toegewezen zal de rechtbank de vergoeding van schokschade naar billijkheid vaststellen op € 20.000. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 52.171,25, bestaande uit € 12.171.25 aan materiële schade en € 40.000 aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 52.171,25, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .
6.4.3
De vordering van [slachtoffer 3]
Affectieschade
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, zijnde de (destijds minderjarige) zoon van [slachtoffer 1] , rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. De gevorderde affectieschade is conform het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag dan ook toe.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 20.000,-, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] .
6.4.4
De vordering van [dochter]
Affectieschade
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, zijnde de minderjarige dochter van [slachtoffer 1] , rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. De gevorderde affectieschade is conform het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag dan ook toe.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 20.000,-, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [dochter] .
6.4.5
De vordering van [slachtoffer 2]
Materiële schade
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 3 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de gestelde immateriële schade is aangevoerd, zal de rechtbank ook dit deel van de vordering in zijn geheel toewijzen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 3.955,95, bestaande uit € 955,95 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.955,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 55, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feiten 1 en 2:
de eendaadse samenloop van:
doodslag;
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld de dood ten gevolge heeft;
ten aanzien van feit 3:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
12 MAANDEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op:
de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
de vordering van [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 52.171,25 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] . Dit bedrag bestaat uit € 12.171,25 aan materiële schade en € 40.000 aan immateriële schade;
wijst het gevorderde voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 52.171,25 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
bepaalt dat als een mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering van [slachtoffer 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 20.000,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] . Dit bedrag bestaat uit immateriële schade;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
bepaalt dat als een mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering van [dochter]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 20.000,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [dochter] . Dit bedrag bestaat uit immateriële schade;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [dochter] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
bepaalt dat als een mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering van [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 3.955,95 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] . Dit bedrag bestaat uit € 955,95 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.955,95 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter,
en mr. J.J. Peters, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2023.

Voetnoten

1.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793
2.HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958