ECLI:NL:RBDHA:2023:15273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
09/027781-23; 09/326398-21 (tul); 09/112100-23 (ttz.gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht – Dood 39-jarige snackbareigenaar Den Haag. Vrijspraak medeplegen doodslag. Bewezenverklaring van tweemaal openlijke geweldpleging. Daarnaast bewezenverklaring poging tot doodslag op ex-vriend moeder.

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2023, stond een 17-jarige verdachte terecht voor haar rol in een fatale steekpartij op 27 januari 2023, waarbij de 39-jarige eigenaar van een snackbar om het leven kwam. De rechtbank sprak de verdachte vrij van medeplegen van doodslag, maar verklaarde wel bewezen dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen zowel het slachtoffer als zijn partner. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 10 maanden en een PIJ-maatregel. De rechtbank oordeelde dat de dood van het slachtoffer niet direct aan de verdachte kon worden toegerekend, maar dat haar deelname aan het geweld wel een significante bijdrage heeft geleverd aan de escalatie van de situatie. De rechtbank hield rekening met de groepsaansprakelijkheid, zoals vastgelegd in artikel 6:166 BW, en wees de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe, waarbij de schadevergoeding aan de nabestaanden en slachtoffers werd toegewezen. De zaak benadrukt de ernst van geweldsdelicten onder jongeren en de impact op de gemeenschap.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/027781-23; 09/326398-21 (tul); 09/112100-23 (ttz.gev.)
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de (kies tussen de alternatieven)zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Den Haag,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in Rijks Justitiële Jeugdinrichting De Hunnerberg in Nijmegen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 20 april 2023, 13 juli 2023 en 24 augustus 2023 (pro forma), 20 en 21 september 2023 (inhoudelijke behandeling) en 12 oktober 2023 (sluiting van het onderzoek).
De officier van justitie in deze zaak is mr. M.L. Groeneveld en de advocaten van de verdachte zijn mr. A.R. Rens (dagvaarding I) en mr. C. Krijger (dagvaarding II). De nabestaanden zijn ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. Diekstra.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 september 2023 - ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (09/027781-23):
1.
zij op of omstreeks 27 januari 2023 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, één of meerdere ma(a)l(en) in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer] te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 27 januari 2023 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere steekwonden in het bovenlichaam waarbij vitale delen en/of (slag-)aders is/zijn geraakt, heeft toegebracht, door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, één of meerdere ma(a)l(en) in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer] te steken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2.
zij op of omstreeks 27 januari 2023 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten op of aan het [adres] en/of het [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit één of meerdere ma(a)l(en) te duwen, waarbij die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van die [slachtoffer] en/of één of meermalen steken in het bovenlichaam van die [slachtoffer]
;subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 27 januari 2023 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door één of meerdere ma(a)l(en) te duwen, waarbij die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van die [slachtoffer] en/of één of meermalen steken in het bovenlichaam van die [slachtoffer] ;

3.zij op of omstreeks 27 januari 2023 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten op of aan het [adres] en/of het [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam] , bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit één of meerdere ma(a)l(en) te duwen en/of te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van die [naam] ;subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:zij op of omstreeks 27 januari 2023 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade, een persoon genaamd [naam] heeft mishandeld door één of meerdere ma(a)l(en) te duwen en/of te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van die [naam] .

Dagvaarding II (09/112100-23):
zij op of omstreeks 13 september 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes één of meerdere ma(a)l(en) in de rug, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 13 september 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes één of meerdere ma(a)l(en) in de rug, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 13 september 2022 te 's-Gravenhage een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes één of meerdere ma(a)l(en) in de rug, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] te steken.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
In de avond van 27 januari 2023, omstreeks 21:06 uur, vond een zeer ernstig incident plaats aan het [adres] in Den Haag. Hierbij is de 39-jarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) éénmaal in zijn borst en tweemaal in zijn rug gestoken. Diezelfde avond, om 21:40 uur, is [slachtoffer] in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden.
[medeverdachte1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] werden kort na het incident door de politie als verdachten aangemerkt en in de vroege ochtend van 28 januari 2023 aangehouden. Zij worden door het openbaar ministerie vervolgd voor hun betrokkenheid bij het overlijden van [slachtoffer] . Dit is met betrekking tot [verdachte] ten laste gelegd als het medeplegen van doodslag dan wel zware mishandeling met de dood tot gevolg (feit 1) en openlijke geweldpleging dan wel het medeplegen van een mishandeling met voorbedachte raad (feit 2). De verdachten worden ook vervolgd voor openlijke geweldpleging dan wel het medeplegen van een mishandeling met voorbedachte raad tegen [naam] (hierna: [naam] ), de partner van [slachtoffer] (feit 3).
[medeverdachte1] heeft bekend dat zij degene is geweest die [slachtoffer] driemaal heeft gestoken. [verdachte] heeft de aan haar verweten geweldplegingen ontkend. [medeverdachte 2] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] en [naam] in de coronaperiode en daarna in hun horecazaak, Cafetaria Houtwijk, te maken hadden met enkele incidenten waarbij jongeren uit de wijk betrokken waren. Ook hun kinderen werden lastiggevallen. Bij onenigheid over de Coronapas werd door jongeren met eten gegooid en werd het echtpaar geslagen. In de zomer van 2022 werd een fles water gegooid die maar net de frituurpan miste. [medeverdachte1] heeft verklaard dat zij uit boosheid een fles water had gegooid, omdat zij de zaak uit werd gestuurd.
Deze onenigheid is op de avond van 27 januari 2023 geëscaleerd in de fatale steekpartij waarvan [slachtoffer] het slachtoffer is geworden.
Naar aanleiding van het politieonderzoek is ook nog een andere verdenking tegen [verdachte] ontstaan, namelijk dat zij op 13 september 2022 een ex-vriend van haar moeder met een mes in zijn rug zou hebben gestoken. Dit is ten laste gelegd als een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling dan wel een mishandeling.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde, te weten de openlijke geweldpleging tegen respectievelijk [slachtoffer] en [naam] op 27 januari 2023. Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding II primair ten laste gelegde, te weten de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) op 13 september 2022.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het bij dagvaarding I en II ten laste gelegde bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren van de verdediging zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5 (
Bewijs)overwegingen
3.5.1
Dagvaarding I
De rechtbank stelt op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 27 januari 2023 om 21:01 uur, kwamen de vriendinnen [medeverdachte1] en [verdachte] en het echtpaar [slachtoffer] en [naam] elkaar tegen bij de parkeerplaats achter de Albert Heijn aan de [adres] in Den Haag. Omdat het echtpaar in de richting van [medeverdachte1] en [verdachte] keek, vroeg [medeverdachte1] aan hen of er iets was, waarop het echtpaar niet reageerde, maar schuin de parkeerplaats overstak en gearmd linksaf de [adres] insloeg. [medeverdachte1] en [verdachte] liepen vervolgens op korte afstand langs de zijkant van het parkeerterrein rechtsaf de [adres] in om vervolgens het [adres] in te slaan, in de richting van de woning van [medeverdachte1] .
Omstreeks 21:05 uur stonden [medeverdachte1] en [verdachte] in het portiek van de woning van [medeverdachte1] aan het [adres] . Zij riepen onder meer “Fuck jullie!” naar het echtpaar. In reactie hierop draaide het echtpaar, dat inmiddels vanuit de [adres] in de richting van hun woning aan het [adres] liep, zich om en liep in de richting van [medeverdachte1] en [verdachte] .
Vanaf het moment dat het echtpaar zich omdraaide en in de richting van het portiek liep, heeft [verdachte] drie verschillende filmpjes met haar telefoon gemaakt. De rechtbank stelt op basis van die filmpjes allereerst vast dat [medeverdachte1] , omstreeks 21:05:37 uur, terwijl zij en [verdachte] nog op het eerste plateau in het portiek stonden, met [verdachte] sprak over het slaan van het echtpaar, althans [slachtoffer] . Daarna liepen [medeverdachte1] en [verdachte] naar beneden, zoals blijkt uit het tweede filmpje, van 21:06:42 uur. Dat ze naar beneden liepen is te zien op dit filmpje dat, in tegenstelling tot het eerste filmpje, van nagenoeg dezelfde hoogte als het echtpaar is gefilmd. Op dit tweede filmpje is te zien en te horen dat [naam] aan het bellen was, naar later blijkt met de politie. [verdachte] moet daar om lachen. Ook is te zien dat [slachtoffer] in de richting van [medeverdachte1] en [verdachte] keek, waarna [medeverdachte1] zegt: “Jou wil ik op je mond slaan!”.
In het gesprek dat [naam] op dat moment met de meldkamer voerde (21:06 uur), vertelde zij dat er iets aan de hand was met “die kinderen”. Op het derde filmpje, van 21:06:53 uur, is te horen dat [medeverdachte1] kort daarop tegen [naam] zegt dat ze haar “kankertelefoon” weg moet doen. [medeverdachte1] stond op dat moment bij het echtpaar. Daarna maakt [medeverdachte1] een beweging met haar arm gestrekt in de richting van de hand en telefoon van [naam] . Haar man reageert hier vervolgens op door met gestrekte arm een beweging in de richting van de rechterarm/rechterschouder van [medeverdachte1] te maken.
Hierna is de situatie geëscaleerd en hebben [medeverdachte1] en [verdachte] en ook [medeverdachte 2] , de broer van [medeverdachte1] die vanuit de woning naar beneden is gekomen, zich met geweld tegen het echtpaar gekeerd.
De rechtbank heeft op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kunnen vaststellen in welke volgorde de geweldshandelingen precies zijn verricht. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen wel vast dat [medeverdachte 2] zich kort na de start van de escalatie, in ieder geval voor het toebrengen van de tweede en de derde messteek, bij [medeverdachte1] en [verdachte] heeft gevoegd. Ook stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer] en dat [medeverdachte1] en [verdachte] daarnaast ook geweld hebben gepleegd tegen [naam] .
Het geweld tegen [slachtoffer] bestond uit duwen, slaan, stompen, trappen en schoppen tegen zijn hoofd, lichaam en benen én het meermalen steken in zijn bovenlichaam. [medeverdachte1] is degene geweest die [slachtoffer] driemaal heeft gestoken. Hierbij zijn vitale structuren geraakt. Centraal aan de borst was een steekletsel met perforatie van de rechter-borstholte. Aan de rug links waren twee steekletsels met perforatie van (onder meer) de linkerborstholte, de linkerlong en de lichaamsslagader. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies en ademhalingsfunctiestoornissen, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden.
Het geweld tegen [naam] bestond uit duwen, slaan en stompen tegen haar hoofd en lichaam. Bij [naam] werd onder meer een zwelling aan de linkerzijde van het gezicht geconstateerd en krab- of schaafwonden op haar gezicht en linkeroor.
Feit 1
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat het bij dagvaarding I onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard. De verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Feiten 2 en 3
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] en zij derhalve van het bij dagvaarding I onder 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden. De verdediging heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding 1 onder 3 primair ten laste gelegde eveneens op het standpunt gesteld dat de verdachte geen voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging tegen [naam] en zij derhalve hiervan vrijgesproken dient te worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gebleken is dat [verdachte] van het begin af aan bij het incident aanwezig is geweest en dat zij gefilmd en gelachen heeft terwijl [medeverdachte1] de telefoon van [naam] probeerde te pakken.
[naam] heeft onder meer verklaard dat – nadat een van de meisjes haar telefoon uit haar hand had gepakt - de meisjes aan het duwen waren. Op dat moment kwam de jongen naar beneden rennen met zijn vuist gebald. Hij kwam recht op haar man af en stompte hem op zijn hoofd. De meisjes stonden bij de jongen. Toen zag zij haar man vallen. Hij lag op zijn zijde met opgetrokken knieën. Ze gingen steeds maar door met stompen. Ze stonden met zijn drieën haar man te slaan en te schoppen. [naam] ging erheen en trok aan een van de meisjes. Vervolgens draaide dat meisje zich om, pakte de jas van [naam] en ging haar slaan. Het meisje sloeg [naam] in haar gezicht. Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat de waarneming van [naam] werd beïnvloed door de shocktoestand waarin zij verkeerde, waardoor zij [medeverdachte1] en [verdachte] door elkaar heeft gehaald en heeft gegist naar de door ieder van hen uitgevoerde geweldshandelingen, doet dat niet af aan haar verklaring dat door hen beiden richting [slachtoffer] en haarzelf geweld werd uitgeoefend.
De [getuige] heeft onder meer verklaard dat de Chinese man en vrouw in de richting van de ingang van het portiek liepen en dat er meisjes uit de richting van het portiek in de richting van het Chinese stel liepen. De meisjes begonnen eigenlijk direct te vechten. Er gebeurde heel veel maar om de beurt waren ze aan het slaan. Op het moment dat de jongens naar buiten kwamen stopte het gevecht tussen de meisjes en de Chinese vrouw. Zij probeerde haar man te helpen maar de getuige zag dat de meisjes nu ook met de man begonnen te vechten. De man lag nog steeds op de grond toen de meisjes zich ook tegen hem keerden. Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van [getuige] niet concreet genoeg is, stelt de rechtbank vast dat deze concreet genoeg is om de verklaring van [naam] te ondersteunen met betrekking tot het ook door [verdachte] jegens [slachtoffer] en [naam] uitgeoefende geweld.
Na haar aanhouding zijn de handen van de verdachte onderzocht op letsels die mogelijk aan de feiten te relateren waren. Daarbij is vastgesteld dat:
  • op de knokkel van de middelvinger van de rechterhand van de verdachte een ontvelling van circa 4 millimeter zat;
  • de rechterhand, ter hoogte van de knokkels van de verdachte, lichte zwellingen vertoonde;
  • aan de rechterhand de kunstnagel van de middelvinger miste;
  • aan de linkerhand de kunstnagels van de duim, de wijsvinger en de pink misten.
In de heimelijk opgenomen gesprekken tussen [medeverdachte1] en [verdachte] is te horen dat [verdachte] zegt dat ze die vrouw zo hard heeft geslagen als ze nog nooit iemand heeft geslagen.
Op grond van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] [slachtoffer] heeft geduwd, geschopt en geslagen en daarmee een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het samen met [medeverdachte1] en [medeverdachte 2] gepleegde openlijk geweld tegen [slachtoffer] (feit 2), waaronder het steken in het bovenlichaam. Daaraan doet niet af, dat [verdachte] niet degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken. Op grond van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] eveneens een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het samen met [medeverdachte1] gepleegde openlijk geweld tegen [naam] (feit 3) door haar te slaan.
3.5.2
Dagvaarding II
De rechtbank stelt op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 13 september 2022 belde omstreeks 02:15 uur een man naar het alarmnummer 112. De man gaf aan dat een steekincident had plaatsgevonden op het [adres] te Den Haag.
Op hetzelfde tijdstip kreeg de politie het verzoek naar de Spoedeisende Hulp van het Westeinde Ziekenhuis te gaan. Daar hoorden de verbalisanten van een verpleger dat er zojuist een man was binnengekomen die in zijn rug was gestoken. Zij zagen dat het slachtoffer werd verplaatst naar de Intensive Care en hoorden dat het slachtoffer verklaarde dat hij [slachtoffer 2] heette. Naar aanleiding van dit incident werden de camerabeelden gevorderd van de ingang van de afdeling spoedeisende hulp van het Westeinde ziekenhuis. Op de camerabeelden was te zien dat om 02:04:23 uur een man met een ontbloot bovenlichaam vanaf het Westeinde de afdeling spoedeisende hulp van het ziekenhuis binnenliep. De man had een bloedende wond op zijn rug, ter hoogte van zijn linkerschouderblad.
[slachtoffer 2] heeft op 15 maart 2023 verklaard dat hij een klaplong had opgelopen en dat dit kwam door een mes van ongeveer 15 tot 20 centimeter groot. Hij liet zijn littekens zien die hij aan het steekincident had overgehouden. De verbalisanten zagen dat hij op zijn linkerschouder een donkerder gekleurd litteken aanwees waar het mes in was gegaan en onder zijn oksel ook een donkerder gekleurd litteken liet zien waar de drain had gezeten vanwege de klaplong. Aan [slachtoffer 2] zijn vervolgens foto’s getoond van een mes dat was aangetroffen op de slaapkamer van de verdachte. [slachtoffer 2] verklaarde dat dit het mes was waarmee hij was gestoken en dat hij dit wist omdat hij zelf het mes uit zijn rug had gehaald.
Op een van deze foto’s is een rood mes te zien met een totale lengte van ongeveer 30 centimeter waarvan het lemmet ongeveer 15 centimeter lang is.
De verdachte heeft ter terechtzitting op 20 september 2023 verklaard dat zij degene is die [slachtoffer 2] met een mes heeft gestoken.
De rechtbank stelt op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 13 september 2022 in Den Haag [slachtoffer 2] éénmaal in zijn rug heeft gestoken met een mes.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe dit handelen moet worden gekwalificeerd.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 2]
De raadsman heeft bepleit dat de verklaring van [slachtoffer 2] , inhoudende dat hij als gevolg van het steken een klaplong heeft opgelopen, niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Hiertoe is aangevoerd dat [slachtoffer 2] tijdens het onderzoek geen openheid van zaken heeft willen geven en evident leugenachtige verklaringen heeft afgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt. De verklaring van [slachtoffer 2] over het door hem opgelopen letsel vindt allereerst steun in het feit dat hij is opgenomen op de intensive care.
Daarnaast vindt de verklaring van [slachtoffer 2] steun in de waarneming van de politie, inhoudende dat zij naast het litteken van het steekletsel een tweede litteken hebben waargenomen onder de oksel van [slachtoffer 2] , de plek waar – ter behandeling van de klaplong – een drain was geplaatst. Verder zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op basis waarvan zou kunnen worden aangenomen dat de verklaring van [slachtoffer 2] op het punt van het toegebrachte letsel onbetrouwbaar zou zijn.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] omtrent het door hem opgelopen letsel betrouwbaar en gebruikt zij deze voor het bewijs.
Poging tot doodslag?
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] . De rechtbank ziet onvoldoende aanwijzingen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat de verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van die [slachtoffer 2] , in die zin dat zij echt de bedoeling had om hem te doden.
Door de officier van justitie is betoogd dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake wanneer de verdachte de aanmerkelijke kans op het mogelijke gevolg in het leven heeft geroepen en dit risico ook bewust heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg – in dit geval de dood van [slachtoffer 2] – in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank stelt bij het beantwoorden van voornoemde vraag voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het steken met een mes in bepaalde delen van het lichaam tot gevolg kan hebben dat zodanig letsel ontstaat dat daardoor de dood intreedt. Of door het steken in de rug de aanmerkelijke kans ontstaat dat het slachtoffer komt te overlijden, moet beoordeeld worden naar de omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer de plek van het steken, het steekwapen zelf en de kracht waarmee is gestoken een belangrijke rol.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] heeft doen ontstaan. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de verdachte [slachtoffer 2] met een mes van aanzienlijke grootte, namelijk met een lemmet van ten minste 15 centimeter, in zijn rug, ter hoogte van zijn linkerschouderblad, heeft gestoken. Dit is een deel van het lichaam waar zich vitale organen en (slag)aderen bevinden. In dit geval heeft de verdachte ook daadwerkelijk een vitaal orgaan geraakt, [slachtoffer 2] heeft immers als gevolg van het steken een klaplong opgelopen. De rechtbank maakt hieruit op dat de verdachte ten minste met enige kracht moet hebben gestoken. Voor het opgelopen letsel was medisch ingrijpen noodzakelijk. [slachtoffer 2] is op de intensive care opgenomen en er is een drain aangelegd. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door op deze manier te handelen, de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] als gevolg van het steken zou komen te overlijden ook bewust heeft aanvaard. Het opzet van de verdachte was aldus in voorwaardelijke zin gericht op de dood van [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde, te weten de poging tot doodslag, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (09/027781-23):

2.2.zij op 27 januari 2023 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten op het [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit duwen en/of slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of de benen van die [slachtoffer] en/of meermalen steken in het bovenlichaam van die [slachtoffer] ;

3.zij op 27 januari 2023 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten op het [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam] , bestaande dat in vereniging gepleegde geweld uit duwen en/of slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam] .

Dagvaarding II (09/112100-23):
zij op 13 september 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes éénmaal in de rug van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding II bewezenverklaarde op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt en dat zij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe is door de verdediging aangevoerd dat op het moment van steken, [slachtoffer 2] in de keuken op de moeder van de verdachte zat, zijn handen om haar keel had en haar aan het wurgen was. Er was derhalve sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen. Ook aan het vereiste van proportionaliteit is voldaan, nu de verdachte heeft gekozen voor een enkele steek met een mes op een niet fatale plek op het lichaam van [slachtoffer 2] om de aanval op haar moeder te stoppen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval, inhoudende dat er een fysiek krachtsverschil bestond tussen [slachtoffer 2] enerzijds en de verdachte en haar moeder anderzijds. Indien de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] met haar handelen de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat deze overschrijding het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, waardoor haar een beroep op noodweerexces toekomt.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer moet worden verworpen. Zij heeft hiertoe primair aangevoerd dat het bestaan van een noodweersituatie onvoldoende aannemelijk is geworden. Subsidiair is door de officier van justitie aangevoerd dat niet is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in de avond van 13 september 2022 thuis was, in haar woning aan het [adres] in Den Haag. Zij werd toen gebeld door een vriendin die haar vertelde dat haar moeder (hierna ook: [naam] ) voor de woning ruzie had met een man. De verdachte ging vervolgens naar beneden en zag dat haar moeder een epileptische aanval had en dat [slachtoffer 2] ernaast stond. Nadat haar moeder was gecontroleerd door het ambulancepersoneel ging zij samen met haar moeder weer naar de woning. [slachtoffer 2] verscheen even later weer in de woning en er ontstond opnieuw ruzie tussen hem en haar moeder. Deze ruzie liep uit op een gevecht waarbij [slachtoffer 2] haar moeder sloeg. Het gevecht verplaatste zich naar de keuken. [slachtoffer 2] ging daar op haar moeder zitten en begon haar te wurgen, waardoor haar gezicht paars werd. De verdachte pakte vervolgens het mes dat zij op het aanrecht zag liggen en stak daarmee [slachtoffer 2] .
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moet verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de verdachte zich bevond in een noodweersituatie waarin noodzakelijke verdediging geboden was. Hoewel vastgesteld kan worden dat [slachtoffer 2] eerder op de avond geweld tegen [naam] heeft gebruikt en er later in de woning ook onenigheid is geweest, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor het (pas tijdens de inhoudelijke behandeling geschetste) scenario dat [slachtoffer 2] op enig moment in de keuken op [naam] heeft gezeten en haar heeft geprobeerd te verwurgen. Zo is er geen letsel in de hals van [naam] geconstateerd en heeft [naam] hierover bij de rechter-commissaris – nadat zij onder ede was gesteld – ook niets willen verklaren. De verdachte heeft de rechtbank geen inzicht gegeven in wat er die avond precies is gebeurd in de periode tussen de ruzie buiten, en in het bijzonder gedurende de veertig minuten die [slachtoffer 2] daarna in de woning is geweest, en het steken van [slachtoffer 2] . Op (door)vragen van de rechtbank daarover, heeft zij geen antwoord gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake was van een situatie waarin het noodzakelijk was om [slachtoffer 2] met een mes in zijn rug te steken. Nu een noodweersituatie niet aannemelijk is gemaakt, komt de rechtbank niet toe aan het beoordelen van het beroep op noodweerexces. Het beroep faalt.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte uitsluiten. Het bewezenverklaarde en de verdachte zijn dan ook strafbaar.

5.De op te leggen straf en maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Hiertoe is door de verdediging aangevoerd dat het gebrek aan motivatie voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, het ontbreken van bepaalde zwaardere problematiek in psychiatrische- en psychologische zin en de conclusies over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, in onderlinge samenhang bezien pleiten voor het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die de duur van het reeds ondergane voorarrest overschrijdt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich ten eerste schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen het echtpaar [slachtoffer] en [naam] . Daarnaast heeft zij de ex-vriend van haar moeder met een mes in zijn rug gestoken.
Wat de eerste zaak betreft was er al langere tijd sprake van onenigheid tussen een groep jongeren (waaronder [medeverdachte1] ) en het echtpaar [slachtoffer] en [naam] , die samen een snackbar in Houtwijk runden. De slechte verstandhouding tussen het echtpaar en deze jongeren is in januari van dit jaar uitgemond in een vechtpartij, uitgelokt door de twee meisjes. Tijdens deze vechtpartij heeft de 15-jarige [medeverdachte1] , zonder enige voor de rechtbank begrijpelijke aanleiding, de 39-jarige [slachtoffer] één keer in zijn borst gestoken en twee keer in zijn rug. Vrijwel direct na deze steekpartij is hij overleden.
Zijn dood vormt allereerst voor de nabestaanden een onherstelbaar verlies. Uit de slachtofferverklaring die namens mevrouw [naam] op de terechtzitting is voorgelezen, blijkt van hun grote verdriet. [slachtoffer] betekende veel voor de mensen om hem heen, in het bijzonder zijn vrouw en hun twee kinderen. Het is voor hen niet te bevatten dat zij hun man en vader op deze manier hebben moeten verliezen. Daar komt nog bij dat [naam] niet alleen getuige is geweest van het dodelijke geweld tegen haar man, maar zelf ook slachtoffer is geworden van deze geweldsuitbarsting.
De rechtbank heeft met onbegrip en afkeuring kennisgenomen van de inhoud van de heimelijk opgenomen gesprekken tussen [medeverdachte1] en [verdachte] , waarin met de grootste minachting over het incident en de slachtoffers wordt gesproken.
Hoewel de verdachte niet degene is die [slachtoffer] heeft gestoken en dus niet verantwoordelijk is voor zijn dood, heeft zij wel een bijdrage geleverd aan het tegen hem gepleegde geweld. Door aan het geweld mee te doen heeft de verdachte de kans dat het geweld uit de hand zou lopen vergroot.
De samenleving als geheel is door het handelen van de verdachten hevig geschokt. Dat blijkt ook uit de gevoelens van ontzetting van het publiek en uitingen van medeleven met de nabestaanden die tot op de dag van vandaag worden getoond, en die massaal in het openbaar zijn geuit in de weken en maanden na het overlijden van [slachtoffer] . In het bijzonder hebben de gebeurtenissen impact gehad op de inwoners van Houtwijk. Het veiligheidsgevoel in de wijk is door deze trieste gebeurtenis ernstig aangetast.
De rechtbank maakt zich daarnaast al langere tijd grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekincidenten. Deze zaak is daarvan een schokkend en triest voorbeeld. De beeldopnamen in het dossier van het echtpaar dat ’s avonds laat, na een dag werken in hun snackbar, voor de laatste keer gearmd naar huis loopt, zullen de betrokkenen bij deze zaak nog lange tijd bijblijven.
Daarnaast heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 2] , de ex-vriend van haar moeder, door hem met een mes in zijn rug te steken. Het slachtoffer is daarbij gewond geraakt en is ter behandeling op de intensive care van het ziekenhuis opgenomen geweest. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zij [slachtoffer 2] pijn en letsel heeft toegebracht. Gelet op de plaats in het lichaam waar zij hem heeft gestoken, hadden de gevolgen veel ernstiger kunnen zijn. De rechtbank zal bij het bepalen van de op te leggen straf rekening houden met het feit dat [slachtoffer 2] zich in de aanloop naar het steekincident ook niet onbetuigd heeft gelaten in de richting van de moeder van de verdachte.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 augustus 2023. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict, te weten een steekincident en ten tijde van het bewezenverklaarde in een proeftijd liep.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de klinisch multidisciplinaire rapportage van
10 juli 2023, opgesteld door [naam] , psychiater in opleiding tot pro Justitia-rapporteur jeugd (onder supervisie van [naam] , psychiater) en [naam] , GZ-psycholoog. Daaruit volgt dat het gedrag van de verdachte in de afgelopen periode voldoet aan de kenmerken van een normoverschrijdende-gedragsstoornis. [verdachte] groeide op in een omgeving die werd getekend door onveiligheid (huiselijk geweld),
ziekte en emotionele instabiliteit van moeder en haar onveilige levenspartners, ingrijpende
gebeurtenissen en de antisociale ontwikkelingsgang van de broer (en later ook broertje) van
[verdachte] . Gelet op de koers van haar ontwikkeling dient er te worden gesproken van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. De gedragsproblemen begonnen rond het twaalfde levensjaar. Zowel de gedragsstoornis als bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waren dus aanwezig ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
Omdat de precieze drijfveren en emoties van de verdachte in aanloop naar en tijdens het bewezenverklaarde, evenals de rolverdeling bij het bewezenverklaarde, onduidelijk zijn gebleven en de invloed van de psychopathologie van de verdachte op haar gedragskeuzes niet na te gaan is, onthouden onderzoekers zich van een advies over de mate waarin het ten laste gelegde aan haar kan worden toegerekend.
Omtrent het recidiverisico kunnen in algemene zin vanuit de vastgestelde psychopathologie enkele factoren worden aangemerkt die de kans op herhaling van gewelddadig gedrag vergroten. De koers van de ontwikkeling van de verdachte wordt door de onderzoekers als zeer zorgelijk beoordeeld, ook omdat er sprake is van een veroordeling voor een steekincident en twee gelijksoortige verdenkingen, waarvan één met dodelijke afloop. Eerder ambulant ingrijpen heeft geen effect kunnen sorteren. In de persoonlijkheidsdynamiek van de verdachte is een pathologisch gevormde beïnvloedbaarheid vastgesteld; het overlevingsmechanisme dat zich al op jonge leeftijd heeft gevormd is uitgegroeid tot een pantser van primaire afweermechanismen, waarbij de (oppositionele) gedragsproblemen de vorm hebben aangenomen van antisociale coping. Tevens is de verdachte sterk gericht op het zich aanpassen aan en zich voegen naar anderen. Hierin schuilt een groot risico op toekomstige betrokkenheid bij risicovolle situaties, temeer ook gezien de criminogene omgeving waarin de verdachte zich buiten detentie begeeft. Alles afwegende wordt het risico op herhaling als hoog geschat.
In gedragskundige zin wordt gezien dat de intelligentie van de verdachte een beschermende factor is. Verder komt als beschermende factor naar voren de ‘positieve gerichtheid op school of werk’ en gaat van de factoren ‘sociale competentie’ en ‘doorzettingsvermogen’ ook enige beschermende werking uit. Van de beschermende factoren gaat in zekere zin bescherming uit, maar deze wegen niet op tegen de vastgestelde risicofactoren en omstandigheden en hebben bovendien niet kunnen voorkomen dat de verdachte opnieuw betrokken is geraakt bij ernstige strafbare feiten.
Vanuit een gedragskundig perspectief wordt verder gezien dat behandeling van de psychopathologie van de verdachte noodzakelijk is om de koers van haar ontwikkeling bij te sturen, hetgeen in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling. Gezien het vermogen tot aanpassen en voegen van de verdachte bestaat het risico dat niet zomaar kan worden doorgedrongen tot de kern: onderliggende negatieve emoties en een nog niet ontwikkelde gezonde identiteit. Daarmee is er een noodzaak tot intensieve en langdurige behandeling. Deze behandeling moet klinisch te starten om het beoogde behandelproces in gang te kunnen brengen en te kunnen monitoren. Gelet op de eerder ingezette ambulante strafrechtelijke behandeling waaraan de verdachte zich niet committeerde en zich daarmee niet openstelde, in combinatie met een hoog risico op recidive en complexe psychopathologie, adviseren de onderzoekers voornoemde behandeling vorm te geven binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 8 september 2023 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige [naam] ter terechtzitting is gegeven. De Raad onderschrijft de inhoud van de klinisch multidisciplinaire rapportage en acht een langdurige intensieve behandeling nodig vanuit een veilige klinische setting. Alleen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel biedt daartoe de mogelijkheid.
Toerekenbaarheid
Naar het oordeel van de rechtbank leiden de door de gedragsdeskundigen geconstateerde gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling er niet toe dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht de feiten dan ook geheel toerekenbaar aan de verdachte.
De op te leggen maatregel en straf
Op grond van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond een PIJ-maatregel worden opgelegd. Het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, dient een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel behoort tot een van de feiten genoemd in artikel 77s eerste lid onder a Sr. Aan die voorwaarden is in de onderhavige zaak voldaan. Ook dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de eerdere veroordeling voor een steekincident en in aanmerking genomen wat de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico, oordeelt de rechtbank dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Ten slotte dient de maatregel in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de koers van de ontwikkeling van de verdachte zeer zorgelijk is en dat de psychopathologie zich zonder ingrijpen verder zal ontwikkelen tot een persoonlijkheidsstoornis. Om tot behandeling van de kernproblematiek te komen dient er sprake te zijn van een langdurig stabiele situatie. Nu het [verdachte] in de basis heeft ontbroken aan affectieve en pedagogische stabiliteit, biedt de thuissituatie haar die stabiliteit niet. Daarbij komt dat een ambulant kader gelet op de complexiteit van de problematiek niet toereikend wordt geacht en lukte het in een eerder ambulant (behandel)traject ook niet tot de verdachte door te dringen. Gelet hierop is een ambulant kader niet de aangewezen manier om de noodzakelijk geachte behandeling te realiseren. Nu door de psychopathologie de kans op gewelddadig gedrag wordt vergroot en gezien de persoonlijkheidsproblematiek van [verdachte] is er een langdurige structuur en een hoog beveiligingsniveau nodig, waardoor de noodzakelijk geachte behandeling enkel kan worden vormgegeven binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk, gelet op het belang van de verdachte bij een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling. De rechtbank zal dan ook een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte opleggen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de recidive en het feit dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde in een proeftijd liep, rechtvaardigen dat daarnaast ook een straf in de vorm van een jeugddetentie voor de duur van tien maanden aan de verdachte wordt opgelegd.

6.De vorderingen van de benadeelde partijen met betrekking tot dagvaarding I

6.1
De vorderingen
Nabestaanden [naam] , [naam] en [naam] hebben zich met betrekking tot het onder 2
bewezenverklaarde feit ieder als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. Zij vorderen schadevergoeding, hierna nader te specificeren, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. [naam] heeft zich daarnaast met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde feit als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd.
[naam] , de samenwonende partner van [slachtoffer] , vordert als nabestaande een
schadevergoeding van in totaal € 62.171,25, bestaande uit materiële schade (€ 12.171,25),
affectieschade (€ 20.000,-) en schokschade (€ 30.000,-).
De materiële schade bestaat uit:
Uitvaart deel 1
€ 4.150,-
Uitvaart deel 2
€ 3.988,25
Urnplaat
€ 1.783,-
Bloemen
€ 2.250,-
[naam] , de destijds minderjarige zoon van [slachtoffer] , vordert schadevergoeding van
€ 20.000,-, bestaande uit affectieschade.
[naam] , de minderjarige dochter van [slachtoffer] , vordert schadevergoeding van
€ 20.000,-, bestaande uit affectieschade.
[naam] vordert als slachtoffer een schadevergoeding van in totaal € 3.955,95, bestaande uit
materiële schade (€ 955,95) en immateriële schade (€ 3.000,-).
De materiële schade bestaat uit:
Zorgkosten eigen risico
€ 385,-
Factuur informatieverzoek
€ 40,95
Accupunctuurbehandelingen
€ 530,-
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel oplegt. Volgens de officier van justitie bestaat er causaal verband tussen het handelen van de verdachte en haar medeverdachten en het overlijden van het slachtoffer en komt de schade voor vergoeding in aanmerking.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen – gelet op de bepleite vrijspraak – niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat – wanneer de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde – de vorderingen van de nabestaanden afgewezen dienen te worden, nu er geen causaal verband bestaat tussen het handelen van de verdachte en de gevorderde schade.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
6.4.1
Algemene overwegingen
Causaal verband
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld in vereniging dat bestond uit duwen, slaan, stompen, en trappen of schoppen tegen het hoofd en het lichaam alsmede het meermalen steken in het bovenlichaam van [slachtoffer] . Hoewel de dood als strafverzwarend gevolg van het bewezenverklaarde openlijk geweld niet aan de verdachte ten laste is gelegd, brengt in dit geval het bepaalde in artikel 6:166 BW (groepsaansprakelijkheid) met zich mee dat de schade die door het openlijk geweld is veroorzaakt aan ieder van de verdachten kan worden toegerekend. Voor hoofdelijke aansprakelijkheid is de deelname aan het groepsgeweld voldoende, ongeacht de vorm die deze deelname heeft aangenomen. Dit geldt ook wanneer een slachtoffer van openlijke geweldpleging door het toegepaste geweld komt te overlijden. Ook in dat geval hoeft de vrijspraak (of het ontbreken van de bewezenverklaring) van de strafverzwarende omstandigheid van art. 141 lid 2 onder 3 Sr van één van de verdachten niet aan toerekening van de schade aan die verdachte op grond van art. 6:166 BW in de weg te staan. [1] Voor de aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 BW is verder vereist dat de groepsleden wisten of behoorden te weten dat het groepsoptreden de kans op de schade zoals die nu geleden is, vergrootte. Vast is komen te staan dat de verdachte een voldoende wezenlijke en significante bijdrage aan het groepsgeweld heeft geleverd door [slachtoffer] te duwen en hem, toen hij op de grond lag, te slaan en te schoppen. Door zo te handelen behoorde de verdachte op zijn minst te weten dat dat zij daarmee de kans vergrootte dat het geweld uit de hand zou lopen en daardoor de kans op de geleden schade. Dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte wist dat [medeverdachte1] een mes bij zich had, maakt dit niet anders.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108, derde lid, BW is, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht tot vergoeding van een bedrag voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat aan de in het vierde lid van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen onder meer de levensgezel die met de overledene duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voert (lid 4 onder b) en de minderjarige kinderen van de overledene (lid 4 onder d). Het bedrag dat voor toekenning voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is bij algemene maatregel van bestuur, in dit geval het Besluit vergoeding affectieschade, vastgesteld.
Schokschade
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht (het secundaire slachtoffer). Of sprake is van onrechtmatigheid jegens het secundaire slachtoffer, moet de rechtbank van geval tot geval beoordelen, waarbij de volgende gezichtspunten een rol spelen [2] :
 De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
 De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan.
 De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer.
Is sprake van het onrechtmatig teweegbrengen van een emotionele schok, dan bestaat recht op vergoeding van schade die het gevolg is van geestelijk letsel, dat uit die emotionele schok is voortgevloeid. De voor vergoeding in aanmerking komende schade kan zowel materiële als immateriële schade betreffen. Het bestaan van geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Dat zal in beginsel het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
6.4.2
De vordering van de benadeelde partij [naam] (nabestaande)
Materiële schade
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Affectieschade
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, zijnde de samenwonende partner van [slachtoffer] , rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. De gevorderde affectieschade is conform het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag dan ook toe.
Schokschade
De rechtbank is van oordeel dat door het plegen van het bewezenverklaarde feit 2 de verdachte ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij [naam] . De rechtbank weegt daarbij in het bijzonder mee de aard, toedracht en de gevolgen van het bewezenverklaarde, het feit dat [naam] de levenspartner is van het primaire [slachtoffer] en het feit dat zij het geweld tegen haar partner en de schokkende gevolgen daarvan van zeer nabij heeft moeten meemaken. De benadeelde partij heeft een verklaring overgelegd van een psycholoog waaruit volgt dat zij als gevolg van wat er is gebeurd is gediagnostiseerd met PTSS met daarbij paniekklachten, waarvoor zij tot op heden onder meer EMDR-behandeling ondergaat. De rechtbank acht daarmee het bestaan van geestelijk letsel voldoende vastgesteld en zal een bedrag als vergoeding voor immateriële schade toewijzen. Rekening houdend met de bedragen die in de Nederlandse rechtspraak worden toegewezen zal de rechtbank de vergoeding van schokschade naar billijkheid vaststellen op € 20.000. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 52.171,25, bestaande uit € 12.171.25 aan materiële schade en € 40.000 aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 52.171,25, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .
6.4.3
De vordering van de benadeelde partij [naam]
Affectieschade
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, zijnde de (destijds minderjarige) zoon van [slachtoffer] , rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. De gevorderde affectieschade is conform het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag dan ook toe.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 20.000,-, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .
6.4.4
De vordering van de benadeelde partij [naam]
Affectieschade
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, zijnde de minderjarige dochter van [slachtoffer] , rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. De gevorderde affectieschade is conform het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag dan ook toe.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 20.000,-, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .
6.4.5
De vordering van de benadeelde partij [naam] (slachtoffer)
Materiële schade
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 3 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de gestelde immateriële schade is aangevoerd, zal de rechtbank ook dit deel van de vordering in zijn geheel toewijzen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 3.955,95, bestaande uit € 955,95 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.955,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij parketnummer 09/326398-21 door de meervoudige kamer jeugdstrafzaken van de rechtbank Den Haag op 17 oktober 2022 voorwaardelijke opgelegde jeugddetentie van 38 dagen, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende voorwaarden, is het essentieel dat aan overtreding van deze voorwaarden consequenties worden verbonden. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 2 en 3 primair en bij dagvaarding II primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van dagvaarding I - feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van dagvaarding I - feit 3:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van dagvaarding II:
poging tot doodslag;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
10 MAANDEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op:
de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
de vordering van de benadeelde partij [naam] (nabestaande)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 52.171,25 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] . Dit bedrag bestaat uit € 12.171,25 aan materiële schade en € 40.000 aan immateriële schade;
wijst het gevorderde voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 52.171,25 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
bepaalt dat als een mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering van de benadeelde partij [naam]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 20.000,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] . Dit bedrag bestaat uit immateriële schade;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
bepaalt dat als een mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering van de benadeelde partij [naam]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 20.000,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] . Dit bedrag bestaat uit immateriële schade;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
bepaalt dat als een mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering van de benadeelde partij [naam] (slachtoffer)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 3.955,95 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.955,95,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de vordering tot tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 38 dagen, opgelegd bij vonnis van 17 oktober 2022 in de zaak met parketnummer 09/326398-21.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter,
en mr. J.J. Peters, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2023.

Voetnoten

1.HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:415
2.HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958