ECLI:NL:RBDHA:2023:15200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.22559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van terugkeerbesluit en inreisverbod in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Albanese vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat hem op 28 juli 2023 is opgelegd. Eiser stelt dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is, omdat hij een Roemeense echtgenote heeft, en dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar een eventueel afgeleid verblijfsrecht. De rechtbank overweegt dat eiser weliswaar heeft verklaard dat hij een Roemeense echtgenote heeft, maar dat hij geen verdere informatie heeft verstrekt die deze claim onderbouwt. Hierdoor was verweerder niet verplicht om nader onderzoek te doen naar het verblijfsrecht van eiser.

De rechtbank concludeert dat de gronden voor het terugkeerbesluit, waaronder het risico op onttrekking aan toezicht, voldoende zijn onderbouwd en dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank oordeelt dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod rechtmatig zijn opgelegd. Eiser heeft ook verzocht om schadevergoeding, maar de rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring is opgeheven en dat er geen onrechtmatigheid is vastgesteld die aanleiding geeft tot schadevergoeding. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart de beroepen ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 augustus 2023 en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen de gestelde termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.22559 en NL23.22569

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 7 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001.
Over bestreden besluit 1
2. In het terugkeerbesluit heeft verweerder overwogen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd niet betwist, zodat deze vaststaan. Deze gronden kunnen het terugkeerbesluit naar het oordeel van de rechtbank dragen.
4. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is opgelegd en dat als gevolg daarvan het inreisverbod eveneens niet kan standhouden. Hij wijst er op dat hij tijdens het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling heeft verklaard over zijn Roemeense vrouw. Naar aanleiding van deze verklaring was verweerder bij de voorbereiding van het terugkeerbesluit gehouden om nader te onderzoeken of er sprake is van afgeleid verblijfsrecht. Door dit na te laten is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 juni 2021 [1] .
5. Blijkens het verslag van het gehoor voorafgaand aan de oplegging van het terugkeerbesluit en het inreisverbod heeft eiser wel verklaard dat hij een Roemeense echtgenote heeft. Desgevraagd wilde eiser echter geen naam, verblijfplaats of andere informatie geven en kon hij ook niets ter onderbouwing van het gestelde huwelijk overleggen. Met enkel de verklaring dat er een Roemeense echtgenote is en het weigeren van iedere nadere toelichting hoefde verweerder het bestaan van deze echtgenote niet aan te nemen en was verweerder dus niet gehouden om nader onderzoek te doen naar een eventueel afgeleid verblijfsrecht van eiser. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het terugkeerbesluit niet zorgvuldig heeft voorbereid.
6. Nu er geen grond bestaat voor het oordeel dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is genomen, kan eisers stelling dat het inreisverbod vanwege het onrechtmatige terugkeerbesluit geen stand kan houden eveneens niet slagen.
Over bestreden besluit 2
7. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. In de maatregel heeft verweerder dezelfde gronden gehanteerd als die hierboven zijn genoemd bij het terugkeerbesluit.
9. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet betwist. De gronden komen de rechtbank niet onjuist voor, zodat hiermee het risico op onttrekking aan het toezicht vaststaat.
10. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht wegens het ontbreken van een rechtmatig terugkeerbesluit kan deze grond hem niet baten. Verwezen worden naar hetgeen is overwogen met betrekking tot het bestreden besluit 1.
11. Door eiser is verder aangevoerd dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling verweerder moet motiveren waarom niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan. Eiser meent dat de maatregel van bewaring niet aan het uit het arrest Mahdi [2] voortvloeiende motiveringsvereiste voldoet. Hij heeft tijdens het gehoor verklaard over familieleven met zijn Roemeense vrouw. Verweerder heeft deze omstandigheid in de maatregel niet genoemd en heeft deze dus ten onrechte niet kenbaar betrokken in de belangenafweging. Een enkele verwijzing naar het proces-verbaal van gehoor is niet voldoende. Uit het oogpunt van kenbaarheid en toetsbaarheid moet dit worden opgenomen in de maatregel.
12. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het verslag van het gehoor voorafgaand aan eisers inbewaringstelling blijkt dat eiser in reactie op de vragen die zien op omstandigheden die bij de oplegging van de maatregel in het kader van een lichter middel dienen te worden meegewogen geen bijzonderheden naar voren heeft gebracht. Meer in het bijzonder heeft hij op de vraag of een insluiting gevolgen heeft voor zijn gezins- en/of familieleven geantwoord dat dit geen gevolgen heeft. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring dan ook kunnen volstaan met de vaststelling dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor
de eiser onevenredig bezwarend maken en dat door eiser ook niet overtuigend is gesteld dat een lichter middel voor de daadwerkelijke effectuering van diens vertrek volstaat. Dat eiser in het gehoord voorafgaand aan de oplegging van het terugkeerbesluit en het inreisverbod heeft verklaard een Roemeense vrouw te hebben, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor onder 5. overwogen was verweerder niet gehouden om deze omstandigheid kenbaar te betrekken bij de afweging of volstaan had moeten worden bij een lichter middel dan bewaring, omdat eiser slechts een echtgenote heeft gesteld maar vervolgens heeft geweigerd om enig gegeven te verstrekken.
13. Met betrekking tot eisers beroep op artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 en de verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 24 november 2020 [3] overweegt de rechtbank dat ook deze grief faalt. Weliswaar heeft eiser meerdere malen aangegeven zo spoedig mogelijk te willen terugkeren naar Albanië en heeft het IOM verweerder op 4 augustus 2023 bericht dat eiser met behulp van het IOM zal vertrekken, blijkens de voortgangsrapportage heeft het IOM verweerder op 1 augustus 2023 bericht dat eiser heeft aangegeven dat hij hoogstwaarschijnlijk niet naar Albanië zal vertrekken indien hij de dag voor vertrek in vrijheid wordt gesteld. Gelet hierop heeft verweerder niet hoeven aannemen dat bij eiser sprake was van een concrete vertrekwens.
Over de beroepen
14. Het beroep tegen de bestreden besluiten is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van C. van Osch, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 17 augustus 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.