ECLI:NL:RBDHA:2023:15195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.6497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit gericht op vertrek naar Senegal met betrekking tot verblijfsrecht in Portugal

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2023, onder zaaknummer NL23.6497, wordt het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit beoordeeld. Eiser, geboren in 1980 en van Senegalese nationaliteit, heeft op 4 februari 2023 een terugkeerbesluit ontvangen, waarin hij verplicht werd om binnen 28 dagen naar Senegal te vertrekken. Eiser stelt dat hij rechtmatig verblijf heeft in Portugal, waar hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft lopen, en dat zijn relatie met een Nederlandse partner, die psychische problemen heeft, zijn verblijf in Nederland noodzakelijk maakt.

De rechtbank behandelt het beroep en oordeelt dat de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit moet worden beoordeeld op basis van de feiten die op het moment van het besluit bekend waren. De rechtbank concludeert dat eiser geen bewijs heeft geleverd van zijn verblijfsrecht in de EU ten tijde van het terugkeerbesluit. De rechtbank wijst erop dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning in Portugal pas na het terugkeerbesluit is ingediend, waardoor deze niet kon worden meegenomen in de beoordeling.

Daarnaast wordt het beroep op artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt, verworpen. De rechtbank stelt dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser, aangezien hij een vertrektermijn van 28 dagen heeft gekregen in plaats van een inreisverbod. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het terugkeerbesluit terecht is opgelegd en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6497

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het terugkeerbesluit dat aan hem is opgelegd op 4 februari 2023
1.1.
Met het terugkeerbesluit van 4 februari 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder eiser verplicht om binnen een termijn van 28 dagen naar Senegal te vertrekken.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn partner mevrouw [naam], de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak het beroep van eiser aan de hand van de beroepsgronden en de reactie die verweerder daarop heeft gegeven in het verweerschrift.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1980 en heeft de Senegalese nationaliteit. Eiser stelt in 2007 met een Schengenvisum het grondgebied van de Europese Unie ingereisd te zijn. Op 4 februari 2023 is een gehoor met eiser gehouden om zijn verblijfsrechtelijke positie in Nederland te onderzoeken.
Wat heeft verweerder besloten?
4. Naar aanleiding van het gehoor heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd, gericht op vertrek naar Senegal, met een vertrektermijn van 28 dagen. Redengevend hiervoor is dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en na uitvraag bij de Portugese autoriteiten ook is gebleken dat eiser daar geen rechtmatig verblijf heeft. Omdat de vader en de partner van eiser in Nederland wonen, heeft verweerder afgezien van het opleggen van een inreisverbod en is aan eiser 28 dagen vertrektermijn gegund.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser vindt dat verweerder hem ten onrechte een terugkeerbesluit heeft opgelegd.
Eiser heeft namelijk toestemming om in een Unieland te verblijven, nu hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Portugal heeft lopen en tijdens deze procedure mag wonen en werken in Portugal. Daarnaast heeft eiser een relatie met mevrouw [naam], die de Nederlandse nationaliteit heeft. Zij gaan binnenkort trouwen. Omdat de toekomstige echtgenote van eiser lijdt aan psychische problemen en eiser haar steun en toeverlaat is, is de aanwezigheid van eiser in Nederland van groot belang. Vanwege deze omstandigheden is het niet mogelijk voor eiser en zijn partner om het gezinsleven buiten de Europese Unie uit te oefenen en is het bestreden besluit in strijd met het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Verblijfsrecht in Portugal
6.1
In de eerste plaats oordeelt de rechtbank dat de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit - op grond van vaste rechtspraak [2] - beoordeeld dient te worden naar de feiten die op het moment van het opleggen van het terugkeerbesluit bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend behoorden te zijn.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit rechtmatig verblijf had in Nederland. Eiser heeft bij het gehoor over het terugkeerbesluit namelijk geen document overgelegd die zijn verblijfsrecht binnen de Europese Unie aantoont. Dat eiser in beroep een stuk heeft overgelegd waaruit zou blijken dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Portugal heeft lopen, maakt dit oordeel niet anders. Deze omstandigheid heeft verweerder namelijk niet bij het opleggen van het terugkeerbesluit kunnen betrekken. Daarnaast betreft dit een onvertaald stuk, zodat niet kan worden vastgesteld of uit dit document blijkt dat eiser een aanvraag heeft lopen en daarmee verblijfsrecht in Portugal heeft. De aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier die eiser in Nederland heeft lopen, kan dit oordeel ook niet anders maken, nu deze aanvraag pas na het opleggen van het terugkeerbesluit, namelijk op 14 februari 2023, is ingediend. Verweerder heeft dan ook mogen concluderen dat er op het moment van het gehoor geen aanleiding bestond om het verblijfsrecht van eiser nader te onderzoeken en dat niet van het opleggen van een terugkeerbesluit hoefde te worden afgezien.
Artikel 8 van het EVRM
6.3
Uit vaste rechtspraak [3] van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij het opleggen van een terugkeerbesluit niet wordt toegekomen aan de vraag of het terugkeerbesluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Het beroep op het zogenaamde Cannabis-arrest [4] maakt dit oordeel niet anders, vanwege het enkele feit dat niet eiser zelf, maar zijn partner aan psychische klachten lijdt. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat - indien eiser voor een verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking meent te komen - hij een daartoe strekkende aanvraag kan doen. Inmiddels heeft eiser ook een dergelijke aanvraag gedaan.
6.4
Voor zover eiser verder stelt dat verweerder op grond van artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn [5] onvoldoende rekening heeft gehouden met het familieleven van eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen om de persoonlijke omstandigheden van eiser uit te vragen. Verweerder heeft de bij het gehoor aangevoerde omstandigheden ook in zijn besluitvorming betrokken, nu verweerder vanwege het familieleven van eiser heeft afgezien van het opleggen van een inreisverbod en aan eiser een vertrektermijn van 28 dagen heeft gegund. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ook niet meer gevolgen hoeven verbinden aan het familieleven van eiser.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het terugkeerbesluit terecht is opgelegd. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1963, rechtsoverweging 6.1.
3.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2918, rechtsoverweging 8.
4.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 november 2022, zaaknummer C-69/21, ECLI:EU:C:2022:913.
5.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008.