In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Kalu, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. Eiser heeft op 12 juli 2022 de aanvraag ingediend, welke op 1 augustus 2022 door verweerder is ontvangen. De wet vereist dat verweerder binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslist, maar deze termijn is door verweerder met drie maanden verlengd. Eiser heeft verweerder op 3 februari 2023 in gebreke gesteld, waarna verweerder op 6 februari 2023 de ingebrekestelling heeft ontvangen, wat na het verstrijken van de beslistermijn is gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep terecht is ingediend, omdat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is en dat verweerder alsnog binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat er al 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald, vastgesteld op € 418,50, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is openbaar gemaakt op 27 juni 2023. De rechtbank heeft de beslissing van verweerder vernietigd en hem opgedragen om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit te nemen.