In deze zaak heeft eiser op 4 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 15 september 2021 was ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken zonder dat verweerder een beslissing heeft genomen. Eiser heeft verweerder op 16 maart 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat het beroep werd ingesteld. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep kennelijk gegrond is.
Eiser verzoekt de rechtbank om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om verweerder op te dragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. De rechtbank oordeelt dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank benadrukt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en dat een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuw besluit passend is.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.