ECLI:NL:RBDHA:2023:1511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
NL22.5733
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met verzoek om dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser op 4 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 15 september 2021 was ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken zonder dat verweerder een beslissing heeft genomen. Eiser heeft verweerder op 16 maart 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat het beroep werd ingesteld. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep kennelijk gegrond is.

Eiser verzoekt de rechtbank om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om verweerder op te dragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. De rechtbank oordeelt dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank benadrukt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en dat een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuw besluit passend is.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5733

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 4 april 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 15 september 2021 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 15 maart 2022 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 16 maart 2022
rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Deze is door verweerder op 17 maart 2022 ontvangen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiser verzoekt de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen, om verweerder op te dragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken en om aan het niet naleven van de uitspraak een rechterlijke dwangsom te verbinden. Tot slot verzoekt eiser verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
5. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het
bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
6. Zoals de Afdeling [1] heeft overwogen, [2] houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het
bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van
acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna
voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
7. Uit het dossier blijkt dat in het geval van eiser een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden, maar dat hij nog niet gehoord is over zijn asielmotieven. Bij bericht van 21 december 2022 heeft eiser meegedeeld dat hij is uitgenodigd voor een schriftelijk gehoor op 20 januari 2023. Uit de stukken is niet gebleken dat eiser nader dient te worden gehoord. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder thans binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit aan eiser bekendmaakt.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [3] volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet zoals die luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is, voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat de bestuursrechter óók in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat de staatssecretaris binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
9. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor
elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
10. De Afdeling heeft verder in diezelfde uitspraak over de bestuurlijke dwangsom geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel, omdat de mogelijkheid bestaat om bij de rechter te klagen over de schending van de verplichting om binnen een vastgestelde termijn te beslissen en dat diens uitspraak kan worden afgedwongen middels een rechterlijke dwangsom. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat soortgelijke nationaalrechtelijke procedures zich niet voordoen en dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre dus niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (
honderd euro) verbeurt voor
elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500 (
vijfenzeventighonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 418,50
(
vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.